de hier studerende Papoea's een vanzelfsprekende zaak. Het lijkt merkwaardiger dan het is, dat de Papoea's hier een reëler kijk op de mogelijkheid van zelfbeschikking krijgen dan de Papoea's die op Nieuw-Guinea zitten. Ze worden hier toch vriendelijk ontvangen, waarom dan die tastende oriëntatie op Indonesië? De oplossing is eenvoudig dat ze hier, in Nederland, eindelijk het assortiment aan dag- en weekbladen kunnen lezen dat in Nieuw-Guinea ontbrak, zodat ze hier pas waarlijk met de realiteit geconfronteerd worden. Nederland leek in Nieuw-Guinea, met al die grote, in het wit geklede residenten en houtzagerijdirecteuren, een groot land, een macht van betekenis, en het kleine vlekje op de wereldkaart werd onbewust als gezichtsbedrog weggepraat. Pas toen de Papoea's hier kwamen zagen ze, dat Nederland inderdaad zo klein was als het zich op de landkaart voordeed, en dat zijn werkelijke macht de landsgrenzen nauwelijks te buiten ging. Dat zette hen aan het denken. En het ‘naoorlogse politieke besef’ van de N.S.S.F. sloot bij dit denken aan. Een paar maanden geleden werd de regering om steun en goedkeuring gevraagd voor een reis van een aantal Papoea's naar Nieuw-Guinea. De toestemming bleef lang uit maar kwam kortgeleden toch af, financiële steun bleef tot nu toe achterwege. Om geld vragen aan de Indonesische ambassade in Bonn was ook niet de bedoeling, restte dus de taak het geld bijeen te ‘bedelen’ onder goedwillende Nederlanders. Tijdens een vergadering waarop dertig Papoea's aanwezig waren werd met 29 stemmen vóór besloten een negental naar Indonesië te laten reizen, maar om de kosten te drukken werd dit aantal op zes gebracht (er was dus geen sprake van dat enkelen zich hadden teruggetrokken en er dus maar zes waren die wilden; naast de zes die gaan zouden werd een reservelijst
aangelegd waaruit geput kon worden als een of meer van de zes toch niet konden of wilden). Dertigduizend gulden moest de NSSF (die deze taak op zich genomen had) zien in te zamelen, een derde daarvan was binnen een week toegezegd of opgestuurd. Gevraagd naar de ‘richtingen’ die willig waren te betalen, zei voorzitter J.N. Scholten (kandidaat rechtswetenschappen aan de V.U.) dat - voor zover hij dat globaal had kunnen nagaan - alle politieke richtingen in de bijdragers vertegenwoordigd waren, behalve de SGP en de CPN.
Daarbij dient in het oog te worden gehouden dat vooral de ‘intellectuele bovenlaag’, de universitaire wereld en de theologische wereld, om bijdragen was verzocht, d.w.z. de individuen in deze beide wereldjes. De toegestuurde bedragen bewogen zich rond de 25 gulden, de eerste tienduizend gulden werd dus niet met enkele grote bijdragen volgestort, - 80 tot 85% van de gevraagden had positief gereageerd. Daaronder ook ‘enkele Zeeuwse boeren’, zoals de heer Scholten zei, - eilandbewoners kennen elkaars moeilijkheden. Van het kleine percentage dat negatief reageerde, reageerde de meerderheid emotioneel. Een sterk anti-Indonesisch sentiment, zich uitend in een anti-Soekarno stemming, bleek ook in de ‘intellectuele bovenlaag’ zijn aanhangers te hebben. Een hoogleraar aan een medische faculteit antwoordde telefonisch op het verzoek om steun aan de Papoeastudenten: ‘Soekarno kan naar de hel lopen’ - pats, haak er op!
Vrijdagavond wist het Algemeen Handelsblad te melden, dat twee van de zes ‘Indonesiëgangers’ zich hadden teruggetrokken, omdat zij tot de overtuiging waren gekomen dat het onverantwoordelijk zou zijn de oriëntatiereis in dit stadium, tegen de wil van de Nieuw-Guinea Raad in, te ondernemen. De Papoea-student Leo Mori-Musendi zou hen daarvan hebben overtuigd. De twee die zich terugtrokken waren Ds. Koiboer en de heer Wanma. De heer Mori-Musendi heeft vorige week zijn eindexamen HBS-A met goed gevolg afgelegd, weet het A.H. te melden. De werkelijke gang van zaken was enigszins anders. Ds. Koiboer heeft zich om persoonlijke, huiselijke redenen teruggetrokken, de heer Wanma had al enige maanden geleden om studieverlof gevraagd omdat hij zijn gezin in Nieuw-Guinea wilde opzoeken. De kans naar Nieuw-Guinea te gaan werd hem nu geboden door staatssecretaris Bot. De Nieuw-Guinea Raad, die zich al eerder had uitgesproken tegen de Indonesië-reis van de zes studenten (alleen de heer Bonay van de PARNA was er voor), heeft staatssecretaris Bot daarna verzocht een Papoea-student in Nederland naar Nieuw-Guinea te sturen om de Raad op de hoogte te brengen van de gevoelens van de in Nederland studerende Papoea's. De heer Bot stuurt er nu twee: Koiboer en Wanma. Moet het van zijn kant als een handige ‘tegenzet’ worden gezien, dat hij voor deze missie twee van de zes Indonesië-gangers uitkoos? Maar ds. Koiboer was toch al uitgevallen, - voor hem is al een reserve ingesprongen. En de heer