van de sterkste zijn juist -, maar door de propagandatoon van ‘je moet bij onze partij komen, daar zijn de zaken veel beter geregeld’, verliest het commentaar aan waarde voor wie van geval tot geval, van verkiezingsjaar tot verkiezingsjaar, van persoon tot persoon over betrouwbare gegevens wil beschikken die hem tot een goede keus in staat stellen. Een ander voorbeeld van een politieke commentaargever, voor wie de voldoendes en onvoldoendes van tevoren vaststaan, biedt de parlementaire redacteur van De Volkskrant. Wie wil leren hoe hij een terugtocht moet beschrijven als opmars, een vergissing als wijsheid en een zwenking als rechte lijn, doet verstandig de dagelijkse interpretatie van het Nieuw-Guinea-nieuws in het katholieke ochtendblad met aandacht te lezen.
Ook de kritische voorlichting over bedrijven, ziekenhuizen en universiteiten, over notarissen, doktoren, advocaten en reclameadviseurs vindt men vrijwel niet in de kranten, althans niet regelmatig terugkomend, volledig, en overzichtelijk aangeboden. Af en toe staat er eens een boos of waarderend stukje in, dat uit eigen ongeleide waarneming voortkomt, maar over het algemeen zijn de inlichtingen eenzijdig rooskleurig, gebaseerd op perscommuniqué's, door het bedrijf georganiseerde bezoeken, verzachtende jaarverslagen, of interviews bij jubilea en benoemingen die zich niet lenen voor een eerlijke schatting van de gelukkige. Profiles, lieve beschrijvingen van oude stadjes en van het hertenleven op de Veluwe, reportages over de Zuiderzeewerken of over opgewekte jeugdorganisaties en oecumenisch gestemde kerkgemeenschappen: het komt maar weinig voor dat de lezer temidden van deze halleluja-stukjes een wat geloofwaardig uitziend portret aantreft. De brieven uit Nieuw-Guinea van een dienstplichtige, in Vrij Nederland van twee weken geleden, waren zo'n uitzondering, een portret zonder vertekeningen, zonder bij motieven gemaakt, een stuk voorlichting dat liet zien hoeveel de werkelijkheid daar verschilt van de Nederlandse en Indonesische propagandabeelden.
De meeste van dit soort artikelen zijn gebaseerd op materiaal dat de organisatie of wat het ook is dat besproken wordt, zelf heeft samengesteld. Zij beschikt over een voorlichter, publiciteitschef of public relations-adviseur, die ervoor betaald wordt te zorgen dat het bedrijf intern en extern bij het publiek een goede indruk maakt. De propaganda die zij verspreiden hoeft niet onwaar te zijn, maar zij is per definitie eenzijdig. De moeilijkheid is dat krantenredacties niet een voldoende aantal deskundige en tegelijkertijd onafhankelijke medewerkers hebben om een tegenwicht te vormen, om zelf steeds te onderzoeken in hoeverre het roze beeld, dat de publiciteitsafdeling hun voorhoudt, klopt met de werkelijkheid.
Een bezwaar tegen meer onderzoek en betere voorlichting over kwaliteit en karakter van de diensten die het publiek worden aangeboden, is dat de beoordeling van diensten al snel uitloopt op een beoordeling van personen. Wanneer een instituut ter bescherming van het consumentenbelang sommige soorten beschuit aanraadt en andere niet, hoeft niemand zich dat persoonlijk aan te trekken. Maar als psychiaters en advocaten, ziekenhuizen en universiteiten in een jaarlijks ‘Hoe is wie’ geklassificeerd zouden worden, konden zij met enig recht protesteren en spreken over broodroof en aantasting van goede naam.
Toch geeft die term goede naam al aan waar het om gaat. Een goede naam is niet iets waarmee een advocaat begint maar die hij moet zien te krijgen. De beoordeling van prestaties door een onafhankelijk instituut geeft meer kans dat de pluimen terecht komen waar zij horen dan de veelheid van min of meer toevallige factoren die reputaties nu maken en breken. Die veelheid zou trouwens niet verloren gaan; zij zou alleen worden aangevuld met een betrouwbare graadmeter.
Ieder die in het publiek optreedt, stelt zich bloot aan beoordeling. Hoe beter dat oordeel is gefundeerd hoe gunstiger, voor alle partijen. Tot die categorie behoren niet alleen de leden van het koninklijk huis, en de dienstverleners die tot dusver genoemd zijn, maar ook ambtenaren, politiecorps, militairen, winkeliers, verzekeringsagenten, hotel- en café-exploitanten en ga maar door. Het klinkt utopisch en ook nogal frikkig om naar een systeem te zoeken waarbij de burger de kans heeft zonder moeite uit te vinden wie zijn werk naar het oordeel van de ongebonden consumentenbeschermers goed doet en wie niet. Toch gebeurt het incidenteel, in kranten en vakbladen, al herhaaldelijk: de zaak-Van der Putten, kritiek op politie-commissarissen; en in Michelin-gidsen waarin hotels en restaurants naar kwaliteit staan gerangschikt. Het Michelin-idee lijkt dan het beste: wie boven het minimum uitsteekt krijgt een speciale vermelding, met differentiaties in de onderscheidingstekens.
Maar wie moet al dat controleerwerk doen en wie controleert de controleurs? Wie heeft