Het jazzdilemma van J. Pen
R. Hueting
Prof. J. Pen zit in een jazzdilemma. Hij zit daar niet alleen in. Pen vertolkt nl. in zijn artikel in H.W. van 13-6-1962, waarin hij ons deelgenoot maakt van zijn moeilijkheden, de mening van een groepje mensen, dat voornamelijk bevrediging vindt in het bestuderen van gramofoonopnames uit de jaren twintig en alles wat daarbuiten aan jazzmuziek gepresteerd is afwijst: de z.g. puristen. Hoewel ik een purist een beetje bekrompen vind zal ik hem nooit over zijn beperkte voorkeur lastig vallen. Iedereen moet luisteren naar de muziek die hij het mooiste vindt.
Dit wordt echter anders wanneer de purist tot de aanval overgaat en, zoals nu gebeurd is, de stelling gaat poneren dat er een dilemma zou zijn. Er bestaat geen dilemma van de jazz. Dat Pen - en met hem de meeste puristen - tot een dergelijke stelling komen, houdt verband met het volstrekt verkeerde uitgangspunt, waarmee zij het fenomeen jazz benaderen.
Wanneer ik het goed zie spruit de conceptie, die Pen van de jazzmuziek heeft, voor een groot deel voort uit de mythe dat jazzmuziek een volksmuziek zou zijn. Dit is een misvatting. De instrumentale jazz is nimmer een volksmuziek geweest. Zij is een bijzonder eigenaardige synthese van velerlei bouwstenen, waarvan volksmuziek er wel een zal zijn - wanneer het tenminste verantwoord is een bepaalde groep mensen in een samenleving een volk te noemen. (Pen zet in zijn artikel volk dan ook terecht tussen aanhalingstekens). Ik heb het genoegen gehad met verschillende musici uit de beginperiode van de jazz samen te spelen en/of hun gastvrijheid te verlenen. Een uitspraak van Lillian Armstrong - de pianiste van het orkest van King Oliver, het eerste complete jazzorkest - is mij altijd bij gebleven. Met haar sprekend over wat een jazzcollectief inhoudt vertelde zij lachend: the boys always said: everybody is blowing out of his own window. Met andere woorden, ook in een jazzcollectief, de meest spontane en ideale muzikale samenwerking die ik ken, predomineert toch altijd nog de individuele uiting van de artist.
Met deze uitspraak zijn we dicht bij wat wel een goed uitgangspunt is om het fenomeen jazzmuziek te benaderen. We moeten daarvoor terecht bij het wezen van de jazz. Maar, zoals elk wezen laat ook het wezen van de jazz zich niet in een definitie vangen. Daarom kunnen we, om toch de essentie van deze muziekvorm te benaderen, het beste op zoek gaan naar de meest essentiële kenmerken van de jazz. Dit zijn: swing en individuele vrije expressie van de uitvoerder, ook wel genoemd vrije improvisatie. Wat ik dus stel is dit. Iedereen die muzikale ideeën heeft en de motoriek bezit om deze tijdens het spelen om te zetten in jazzklanken, zo, dat het lekker swingt, maakt jazzmuziek. Iedereen die dit proces beluistert, het ademloos volgt, belééft jazzmuziek - participeert, zoals Pen het uitdrukt. Zo is het sinds het ontstaan van de jazz geweest en zo zal het blijven zolang er jazzmuziek gemaakt wordt. Sterker nog, wanneer dat niet meer gebeurt, zal de jazz opgehouden hebben te bestaan. Jazzmuziek staat of valt met de muzikant die het speelt.
Dit heeft de ware purist nooit goed tot zich laten doordringen. Immers, vinden de nieuwere stromingen in de jazz in zijn ogen geen genade, als zijnde verwatering en degeneratie van de pure jazz, ook de pogingen van hedendaagse jazzmusici-in-de klassieke-trant zijn bij voorbaat uitzichtsloos. Meer dan een verzamelaar-purist heeft mij letterlijk en vele malen het volgende bezworen: het beste dat een jazzmusicus in Nederland kan bereiken is een zwak aftreksel van wat in New Orleans in 1920 werd gemaakt.
Ik heb sterk de indruk, dat, voor zover er sprake is van een tegenstelling tussen oude en moderne jazz, deze alleen bestaat bij het publiek - er bestaan ook moderne puristen, die op hun beurt alles afwijzen wat vóór 1962 of vóór 1950 aan jazzmuziek gemaakt is, al naar gelang de graad van extremisme van het standpunt. Een controverse tussen de musici is er op dit weinig essentiële punt nooit geweest. Vele jazz-musici beheersen trouwens beide stijlen, hoewel men naar buiten toe toch modernist dan wel oude-stijlman blijft, omdat het echt jazzmuziek maken een zeer grote inleving vergt en het liefhebberen in een andere stijl daarom wel vaak in de huiskamer, maar zelden op een podium gebeurt.
Ik wil niet tegenspreken dat bijna iedere jazz-