Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdPolemisch en onpolemisch
| |
[pagina 10]
| |
teweer heeft gesteld: Montaigne. Niet onaardig schrijft de verslaggever van Le Monde: ‘Pascal est moderne par sa conception de la verité psychologique et historique. Il a préféré les faits à la doctrine, les témoignages aux principes.’ Heel juist, maar men kan hier Montaigne in plaats van Pascal lezen, zonder dat deze zinnen iets van hun geldigheid verliezen. En toch zijn er onoverbrugbare tegenstellingen tussen beide figuren. Pascal heeft scherp beseft dat niemand gevaarlijker was voor het ideaal van de heiligheid dan Montaigne, die in een tijd waarin men zich graag bezig hield met monsters en wonderen, schreef dat hij geen groter monster, noch groter wonder kende dan zichzelf. Montaigne, ofschoon één van de minst ijdele van alle schrijvers, en allerminst blind voor de dwaasheid in deze wereld, onderscheidde zich van Pascal door zijn aanvaarding van zichzelf en van het aardse, met alle gebreken. John Cowper Powys noemde hem hierom een conservatief, wat overigens een vreemde benaming zou zijn voor een man die in zoveel opzichten zijn tijd ver vooruit was. In de recente discussie over de afschaffing van de doodstraf in Engeland bijvoorbeeld, heb ik mij wel eens afgevraagd waarom niemand Montaigne over dat vraagstuk vertaalde: zijn pleidooi voor de afschaffing - het beroep van beul is onaanvaardbaar in een maatschappij die zichzelf respecteert - staat na bijna vierhonderd jaar nog even sterk, en wie van de Engelsen die in deze dagen over dat onderwerp discussiëren, schrijft als hij? Maar het is waar dat Montaigne niet gauw boos wordt over wat hij als een ernstige misstand voelt; zelden komt hij tot die verontwaardiging, als over het Spaanse optreden in Zuid-Amerika, toen hij zich bozer maakte over de vernietiging van de Azteekse en Inca beschavingen dan negen van de tien intellectuelen vandaag over de moord op de even unieke cultuur van de Tibetanen - in ieder geval bezat hij een onpolemisch temperament, niet alleen door het ontbreken van elke neiging tot wereldverbeteraarschap, maar ook omdat schrijven voor hem geen middel tot het bereiken van enig concreet doel was. ‘Je n'y ay en nulle consideration de ton service, ny de ma gloire’, waarschuwde Montaigne zijn lezers, en wie verder leest dan deze inleiding van de Essais gelooft zulke woorden van hem eerder dan van enig ander, zoals men hem ook wel nageeft dat hij ‘moins faiseur de livres que de nulle autre besoigne’ is. Het niet geïmponeerd zijn door wie zo nodig moeten bijdragen tot de produktie van nog meer gedrukte woorden, had Pascal, zo niet bij Montaigne geleerd, in ieder geval met hem gemeen. Ter Braak betoonde zich in één van zijn brieven aan Du Perron ‘weer eens enthousiast’ over de Pensées: ‘Het is werkelijk enorm door directheid en intelligentie. In 34-36 staat alles, wat wij schuchter in Forum poneren tegenover de aestheten en specialisten.’ Maar de inhoud van de Pensées 34-36 vindt men ook al in de Essais: ‘Les auteurs se communiquent au peuple par quelque marque particuliere et estrangere; moy, le premier par mon estre universel, comme Michel de Montaigne, non comme grammairien ou poëte ou jurisconsulte’, woorden die voor Forum bestemd lijken. In hun geheel trouwens zijn de Essais één lange ontkenning van de aesthetische en specialistische standpunten, zoals Floyd GrayGa naar voetnoot*), in een voortreffelijke analyse, alleen al uit Montaigne's stijl laat zien. Maar Ter Braak en Du Perron hebben de Gasconjer nooit als één van hun eerste en meest consequente medestanders erkend - al gaf Ter Braak toe herhaaldelijk getroffen te zijn door de Montaigne die hij bij anderen geciteerd vond. Du Perron verklaarde zich gehinderd door de vele historische uitweidingen en citaten in de Essais, maar meer nog, stel ik me voor, is het ontspannen tempo van Montaigne voor Du Perron, die schrijvers graag op hun snelheid beoordeelde, een beletsel geweest. En zelfs met wat meer geluk bij de kennismaking met Montaigne, geloof ik nog dat hij, voor Ter Braak en Du Perron in die eerste Forum-tijd, een te weinig polemisch temperament bezat om hun te boeien, zoals Pascal Ter Braak deed. Pascal is, niet alleen in de Lettres Provinciales, ook in de Pensées, een man die zich | |
[pagina 11]
| |
teweer stelt. Hij heeft een doel voor ogen. Hij heeft zich misschien weinig illusies gemaakt over de resultaten van zijn polemiek tegen de jezuieten, maar dat hij die zo radicaal mogelijk wenste, dat hij ze met zijn woorden vermorzelen wilde - zoals Du Perron Dirk Coster en De Stem - wie twijfelt er aan? Raspolemisten als Pascal en Du Perron zijn hoogwaardige intellectuelen weliswaar, maar bij hen is de behoefte tot het doorhakken van knopen allerminst afgestorven. Hoeveel ongeduld van de man van de daad steekt er in Pascal's befaamde weddenschap: ‘S'il ne fallait rien faire que pour le certain, on ne devrait rien faire pour la religion; car elle n'est pas certaine. Mais combien de choses fait-on pour l'incertain, les voyages sur mer, les batailles!’ De activiteit van het temperament blijkt bij Pascal, als bij Du Perron, uit de stijl: de voorkeur voor het betoog, dat is opgebouwd uit zinnen die ieder één scherpomlijnde bedoeling hebben, die raak en beslist zijn en liefst zo kort mogelijk. De beelden worden graag ontleend aan het krijgsbedrijf. De zinnen zijn strak gespannen en schieten pijlen af, waar Montaigne, zoals Sainte-Beuve zei, zich laat drijven in zijn bootje. De nonchalance van Pascal, van Du Perron, is een nonchalance van de snelheid: het in een paar woorden kunnen zeggen wat bij anderen beschrijvingen of uitweidingen zouden zijn geworden. De nonchalance van Montaigne is er één ten opzichte juist van het tempo: hij schaamt zich niet voor afdwalingen, voor lange omwegen, want op de klok kijken is tegen zijn aard. Tijd, het vergeten van de tijd, is het enige wat hij van wie hem lezen willen, vraagt - als Proust, als Thomas Mann ook enigszins. Er is wat dit aangaat zelfs wel enige verwantschap tussen Montaigne en Ter Braak, die immers ook, in zijn grote essays, naar de smaak van sommigen die ongevoelig zijn voor de ‘muziek’ van het denken, te wijdlopig is, te lange cirkels om zijn objekten beschrijft. Toch besteedde hij, de anti-aestheet, veel aandacht aan de compositie van zijn essays - wat wel de laatste van Montaigne's zorgen moet zijn geweest - en bovendien bezat ook hij een sterk polemisch temperament. Wie Ter Braak ziet als een speler die ideeën en stellingen eindeloos opwierp en weer prijsgaf, laat zich misleiden door zijn virtuositeit. Al zijn essays zijn oorlogsbodems met de opdracht lang van te voren bepaalde havens in puin te scheiten. De verwarring ontstond vaak vooral door de verrassende keuze van zijn doelen. Dat deze ‘cerebrale’ persoonlijkheid bijvoorbeeld, na de Schoonheid te hebben ontmaskerd, onmiddellijk daarop met zijn Politicus zonder Partij het démasqué van de intelligentie schreef, wilde of kon men niet inzien. Uit het Entretien avec M. de Saci weten wij dat luiheid het eerste en laatste verwijt was dat Pascal, in zijn meesterlijke, gesproken kritiek tegen Montaigne inbracht. Het is het verwijt van de man die het zich een plicht acht iets op te ruimen van de vuilnis in deze wereld, tegen degeen die de rommel ook heel goed ziet, maar toch, en ondanks een pijnlijke kwaal weliswaar, goedsmoeds blijft doorpraten op dat aardige plekje dat hij in iedere tuin wel weet te vinden. Het verwijt van de vechter tegen de man die er minder op gesteld is om gelijk te krijgen tegenover een ander, als wel zich nieuwsgierig toont naar de zwakke kanten van iedere opinie. En als Montaigne schrijft: ‘Entre nous, ce sont choses que j'ay tousjours veuës de singulier accord: les opinions supercelestes et les moeurs sousterraines’, dan is het waarschijnlijk niet de waarneming op zichzelf die de onbarmhartige mensenkenner Pascal hem zou hebben bestreden, maar het alibi dat Montaigne er in vond om zijn waarheid niet in de hemel te zoekenGa naar voetnoot*), maar op een begane, zeer onvolmaakte grond. Er is geen schrijver die de menselijke ontoereikendheid zo compleet tot in alle hoeken en gaten bij zichzelf heeft geëxploreerd, zonder daarbij ooit zijn smaak voor het leven te verliezen. Pascal erkende dat geen schrijver minder het verwijt kon treffen van hovaardij dan de man die wist dat ieder Amerika toch altijd al door een ander is ontdekt: zonder een zweem van coquetterie stelde Montaigne vast dat zijn Essais wel te subtiel zouden zijn voor de dommen en vulgairen, maar dat zij geen nieuws bevatten voor de werkelijk intelligenten - dezelfde essays die zoveel groten, van Shakespeare tot Gide, hebben beïnvloed en die voor Pascal zo'n bikkelharde noot om te kraken bleken. Maar het was ook deze bescheidenheid die Pascal als luiheid bestreed uit naam van een zoeken naar een | |
[pagina 12]
| |
laatste waarheid. Hij bezat het temperament dat geen genoegen kon nemen met de onpretentieuze scepsis van Montaigne. Hij wenste te kiezen vóór het één en tegen het ander; vóór het recht en tegen het onrecht; vóór de waarheid en tegen de leugen; vóór Port-Royal en tegen de jezuïeten. Montaigne zou misschien wel, zoals Sainte-Beuve geloofde, verrukt zijn geweest van de Lettres Provinciales, maar hij zou zelf nooit de verontwaardiging, de overtuiging en de vasthoudendheid hebben kunnen opbrengen om een vijand een jaar lang met zoveel hardnekkigheid te bestrijden. Alleen langs deze strijdbare weg echter kon Pascal, met zijn door ziekte ondermijnd lichaam, in zijn laatste levensjaar een ‘heilige’ worden. In zijn elfde brief trouwens heeft hij zich verdedigd tegen de beschuldiging van gebrek aan barmhartigheid, die tegen hem was ingebracht. Het is nog altijd, ook voor ongelovigen, een prachtige, principiële verdediging van het goed recht van de polemiek, van de scherpste bestrijding, in woorden, van de vijand, waarbij vele heiligen door Pascal als zijn bondgenoten worden voorgesteld. ‘Wie zou durven beweren dat de waarheid ontwapend zou moeten blijven tegenover de leugen?’ schreef Augustinus en de heilige Gregorius: ‘L'esprit de charité et de douceur a ses émotions et ses colères’. Heilige woorden die niet zouden misstaan, voor mijn gevoel, als motto voor sommige van Du Perron's geschriften. In ieder geval, de mildheid die de pater in Clermont-Ferrand onlangs voor het hele leven van Pascal had gewenst, zou van deze, met zijn psychologische intelligentie en de twijfel die hem niet vreemd was, een Montaigne, ofwel de meest onheilige van alle denkers hebben gemaakt. ‘Ce n'est pas dans Montaigne’, schreef Pascal met zijn karakteristieke helderziendheid, ‘mais dans moi, que je trouve tout ce que j'y vois’. |
|