De amendementenregen
F.W.N. Hugenholtz
Op 19 juni begon dan de grote slag, die later misschien een slijtageslag zal worden genoemd, tussen de Tweede Kamer en minister Cals. Uit de debatten van de eerste dagen verdienen drie punten de aandacht.
Allereerst de wijze van behandeling. Voorzitter Kortenhorst heeft zich ontevreden getoond over de uitvoerigheid der debatten, waarbij de onderwijsexperts in den brede herhalen wat zij reeds in vroegere stadia der behandeling hebben te berde gebracht. Uit een oogpunt van efficiency heeft hij wel gelijk: de debatten kunnen op deze manier maanden kosten en bovendien zijn de kamerleden verplicht terwille van de vele te verwachten stemmingen in groten getale gedurende al die tijd althans in de buurt te blijven. Dit klemt temeer omdat enkele tot nu toe gehouden stemmingen over belangrijke punten geen verpletterende meerderheden te zien hebben gegeven; absentisme op aanzienlijke schaal kan de uitslagen licht beïnvloeden. Dat de vermoeidheidsfactor overigens reeds na een paar dagen in het geding komt, is echt wel typisch. Onze parlementaire geschiedenis sinds de dagen van de schoolstrijd laat wel zien dat de belangstelling - om van de deskundigheid maar niet te spreken - voor het onderwijs bij de leden van de Staten Generaal niet al te groot is. Het komt me voor dat de uitlating van Dr Kortenhorst mede daaruit voortkomt. Ik acht haar echter even begrijpelijk als prematuur en ongelukkig, vooral gezien het groot belang van het onderhavige wetsontwerp dat, indien tot wet verheven, voor lange jaren ons geheel middelbaar onderwijs zal bepalen en dat onderwijs zal leiden in nieuwe, zij het nog onoverzienbare banen. De behandeling van de wet eist de volledige en blijvend geconcentreerde aandacht van niet alleen enkele specialisten, maar van de hele Kamer, die zelden voor zulke moeilijke en diepingrijpende beslissingen heeft gestaan. Laat het dan maar wat langer duren, er hangt onnoemelijk veel van af.
De eerste dag eindigde met een flinke nederlaag voor de minister, die zijn artikel drie, betreffende de maatschappelijke organen feitelijk zag ontkracht. Sprak het voorgestelde artikel uitsluitend over de adviserende taak van ‘door Ons erkende organen van ouders, leraren en gemeenten of schoolbesturen, die zich de behartiging van het voortgezet onderwijs ten doel stellen’, in zijn Memorie van Antwoord liet de minister blijken dat dergelijke organen ‘later wellicht ook door het vaststellen van regelingen’ de belangen van het onderwijs zouden kunnen gaan behartigen. Dit laatste heeft grote onrust gewekt, vooral ook omdat niet duidelijk werd welke competentiegrenzen er in de toekomst zouden kunnen worden getrokken; ook de relatie tussen de organen en het openbaar onderwijs bleef hoogst onduidelijk. Terwijl de KVP te kennen gaf het voorgestelde artikel toe te juichen en zelfs een amendement had ingediend dat duidelijk maakte in welke richting die partij zich de interpretatie van het artikel dacht, maakte dit de overige leden van de Kamer, die kort te voren de KVP-politiek inzake Spanje gevoelig had veroordeeld, helemaal kopschuw. Een motie-Vermeer werd aangenomen en beroofde artikel 3 van iedere kracht; minister Cals moest zijn geestverwanten tenslotte adviseren in 's hemels naam dan maar te stemmen voor een amendement dat, hoewel strijdig met zijn bedoelingen, althans nog de holle buitenkant van zijn artikel liet bestaan.
De derde gebeurtenis betrof het Grieks in de B-afdeling van het gymnasium: het wordt facultatief, zoals de minister het heeft gewild. Die kogel is dus door de kerk. Het was een beslissing van belang, waarbij wel moet worden aangetekend, dat bij de behandeling nooit gebleken is dat de Kamer zich heeft verdiept in de consekwenties voor het onderwijs met name voor dat in het Latijn en de klassieke cultuur in het algemeen. Nu is het op grond van de wet mogelijk het Grieks te handhaven doordat gemeente- en schoolbesturen het recht zullen krijgen 20 wekelijkse lesuren, verdeelbaar over zes cursusjaren naar eigen inzicht te bestemmen. Minister Cals heeft voorgerekend dat men op die wijze de B-afdeling van het gymnasium zelfs vrijwel op de huidige voet zal kunnen voortzetten. Die opmerking was juist: het is inderdaad mogelijk.
Maar die opmerking van de minister