andere mensen rond, beiden met een gehoorapparaat.
Geprobeerd een gedicht over deze bomen te maken, vooral over één die half uitgegraven in de berg stak, maar dat ging niet. Het bleef een lelijke, opgeklopte combinatie van doodspathos en aardigheden over de opgravers die er halverwege mee zijn opgehouden. Dat is trouwens, merk ik, in het algemeen een valkuil voor de reiziger die een verslag maakt: de neiging om vluchtige belevenissen om te liegen tot schokkende ervaringen, en om mensen en dingen in den vreemde te beschrijven als caricaturen. Of als brokken folklore, als verschijnselen die ergens anders niet voorkomen. De open mond en de grijns voorspellen nooit veel goeds.
Van Clear Lake naar Lake Tahoe, hoog in de bergen waar het koud was en motregende, volgende dag naar Yosemite Park, waar veel touristen waren en bovendien natte sneeuw, doorgereden naar Carmel aan de kust, langs boomgaarden en geel-beige hellende velden in de avondzon, met zwarte paarden erop.
In Carmel lang gekeken en geluisterd naar de vogelrots waarop behalve soort aalscholvers ook tientallen zeeleeuwen lagen te zonnen en te schelden. Aardige rare beesten, glad, dik, onhandig en humeurig.
Van Carmel naar Big Sur waar Henry Miller woont. ‘Maar hij is er niet, zei de juffrouw van het postkantoor, hij is in Europa bij Hildegard Knef of misschien ook wel in Los Angeles, maar in ieder geval nog niet terug’. Er staan maar weinig huizen in Big Sur, ver van elkaar, een paar honderd meter hoog, uitkijkend over de zee. In de Big Sur Inn kwam een oude dronken man met vijandige priemogen naast mij staan. Hij zei dat de tas die hij achter in mijn auto had zien liggen hem intrigeerde. Dat kon, want daarop staat met krijtletters Alhaji Moh. Magajin Gari Kaz. De mijne is in Washington in het hotel verdwenen na een reparatie; een portier kwam toen met deze oude Arabische aandragen. De oude man bleef na dit betrekkelijk uitzichtloze verhaal even zwijgend staren en riep toen om de Koran. Hij bleek de eigenaar te zijn. Een van de vele studentachtige figuren die rondliepen om drie hotelgasten te bedienen haalde het boek van een plank. De oude man zei niets, bladerde er in en legde het terug op een andere plank. ‘Ik wil dat de Koran daar ligt’, zei hij streng tegen de jongen. Daarop liep hij peinzend en schuifelend de deur uit.
De jongen vertelde later dat dit de grote D. was, wijsgeer en kenner van Indische en
andere godsdiensten. De ongeveer tien mannen en vrouwen, variërend van zeventien tot veertig, die het hotel- en restaurantwerk deden, omringd door vijf honden en vier katten, waren hier gekomen om rust en wijsheid te vinden. Zij hadden respect voor D., maar zij ergerden zich ook wel aan zijn pauselijk air. Bovendien waren er dagen waarin hij geen woord zei. De groep discipels wisselde snel van samenstelling. De een kon beter tegen de broeierige sfeer dan de ander. Die sfeer werd versterkt door de platen met achttiende-eeuwse muziek die op bevel van D. ononderbroken gedraaid moesten worden. Toen er een uit was, kwam D. in de deuropening staan en keek ons verwijtend aan. De jongen rende naar de andere kamer om een nieuwe op te zetten: brass in hi-fi.
Vandaag, in het restaurant Nepenthe, waar ik de hele dag in de zon op een terras