Hollands Weekblad. Jaargang 4(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Het virusdeeltje gijs, en de zenuwcel Een virusdeeltje, gijs geheten, was op een zenuwcel gezeten. Het boog zich over haar membraan om daar doorheen te kunnen gaan. Gelukkig kreeg hiervan de cel, hoewel zij lachte, kippenvel. ‘Lijf’, riep gijs, ‘doe niet zo flauw: merk je niet dat ik je trouw?’ De cel, intussen druk signalen om haar schouders heen aan het halen, eerlijk gezegd zelfs van dendrieten en hun synapsen aan het genieten, mompelde ietwat verstrooid: ‘een zoentje wel, maar trouwen nooit.’ ‘Smak’ deed gijsje dan ook gauw, en ‘smirp’; toen eigenlijk ook ‘au’. De cel rilde een zootje seinen dat in de nacht scheen te verdwijnen, maar dat wetmatig werd verspreid: zeven naar een klierigheid, negen naar een ooglidspier, maar de overige vier, hoewel ook zij geboren waren uit voor mijn part een plat soort paren, deze vier kleine seinen dan gingen de ruggeladder van de toch nog lang niet zieke man op en door het trapgat van zijn waterdichte hersenpan, en stortten zich met hun laatste kracht uit op een punt waar werd gedacht. Het groots idee dat zo ontstond trad fiks uit 's mans verbaasde mond, en anderen, die hem bijna geloofden, lieten hem dan ook fluks onthoofden. Moraal: Deze fabel lijkt op twee van mijn andere maar ik ben niet van plan der iets aan te veranderen. Ook: In een klein hoekje ligt vaak een ongeluk, maar nooit alleen. Kortom: alles ligt in een klein hoekje, zelfs de pappa van dit boekje. Vorige Volgende