Hollands Weekblad. Jaargang 4(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Zes gedichten Tan Mei Hwa en in de schaduw van de middag roepen de vogels een meeuw waarheen? als sneeuw uit grijze wolken het zo gesloten woord waar is de meeuw die krijst waar is de meeuw? mijn ander ik watergestalte van licht komend van gene zijde: hoe sterft de dag daarginds blauwgrijze golven van vergetelheid de stad is ver en in een ander land woon ik, in zwarte ruimte denkend een ontmoeting de spiegeling, wijl golven dromen zijn, is morgenschuw en laat de dag aan mij Voor Ada zo slaap je in het nachtelijk gebeuren de noorderzon is nog te vroeg voor jou de maanlichtwegen zullen op je wachten nachtschade bloeit, de zomer is voorbij. en ik, terwijl de kamer mèt je ademt, buig mij voorzichtig uit het raamkozijn en droom mij blauwe heuvels in de verte, rustende herten en een speels konijn. [pagina 15] [p. 15] fluister het donker geheim zelfs als ik slaap luistert mijn wetend lichaam geen echo van verwijt ademt mijn huid: want jij bent ik, jouw vroeger is van mij zacht trillen zal mijn mond wanneer je hand mij raakt glimlachend in mijn droom heb ik je lief het langzaamaan verstilde langzaamaan verstijfde tot rust gedwongen wateroppervlak: alleen de meeuwen vogels van de branding, even wit, van er is land in zicht landen hier veilig. het is winter. wat wij zeiden: het is herinnering van schommels in een tuin: op, neer, op, neer, van tellen in een kring: ik, jij, ik, jij, en wat wij dachten: het zijn verdichtsels van vliegen op de wind: en zelfs hetgeen wij schrijven was lang geleden oud zo is de tijd zo zijn ook wij onsterfelijk Vorige Volgende