als liberaal minister, al kon hij als partijloze zijn portefeuille behouden in een kabinet dat zonder de VVD óók nog over een parlementaire meerderheid beschikte.
De situatie rond minister Visser is evenwel in wezen niet gegrond op een zakelijk meningsverschil: het gaat om een oordeel over zijn politieke kwaliteit, en dat maakt de zaak veel ingewikkelder.
De heer Visser stond nummer twee op de lijst van misgrepen in het onfortuinlijke kabinet-De Quay; na het aftreden van minister Van Rooy schenen zijn dagen al geteld. Nu is het in de parlementaire verhoudingen geen eenvoudige zaak het negatieve oordeel over een minister als bewindvoerder (voor fractievoorzitters geldt hetzelfde!) te effectueren: een ernstige tekortkoming in het parlementaire systeem, waardoor een misplaatste ambitie vier jaar lang een schijnverantwoordelijkheid kan dragen voor hij buigend naar de deur wordt geleid.
Verschillende factoren werken daartoe mee. Daar zijn de menselijke, collegiale betrekkingen met medeministers en partijleiders, die het oordeel afzwakken. Daar is verder het contract van wederzijdse steun waarop de regeringscombinatie is gebaseerd en dat des te kwetsbaarder is naarmate minder ervan op papier staat. Kritiek op een minister wordt daardoor al gauw contractbreuk met onoverzienbare consequenties; de val van staatssecretaris Kranenburg, in 1958, was een prelude op het verbreken van een twaalfjarig bestand tussen KVP en PvdA.
In de regel kan daarom een falende minister alleen door zijn eigen partij naar huis worden gezonden. Het spreekt vanzelf dat het daartoe niet gemakkelijk komt: de minister heeft zijn persoonlijke vrienden onder de partijleiders - hij zou anders geen minister zijn geworden - en het vereist de weloverwogen en toch overrompelende tactiek van een bedreven parlementariër om deze tegenstand te overwinnen. Dan is het nóg nodig het goede tijdstip af te wachten en een reële aanleiding te zoeken, die bij voorkeur een dierbaar beginsel van de partij zelf raakt, om de aarzelaars en uitstellers tot meegaan te dwingen.
Dit was nauwkeurig de situatie waarin de katholieke Tweede-Kamerfractie te elfder ure de hand legde aan het ministeriële bestaan van de heer Van Rooy. Het aanblijven van deze minister was al lang een publiek schandaal, maar pas zijn gemodder met een van de voornaamste programmapunten van de KVP bood de gelegenheid om in te grijpen. Een verdovende campagne in de bereidwillige dagbladpers, een snelle operatieve
ingreep, en het was gebeurd, tot opluchting van alle betrokkenen. De heer De Kort verdiende hier bepaald zijn sporen als parlementair tacticus.
De tactische bekwaamheden van de heer Van Riel blijken wel hieruit, dat hij dit voorbeeld tot in details heeft nagevolgd. Hij bereikte het resultaat dat de epigoon toekomt: het werd geen operatie, maar een mutilering. Op verschillende punten had hij zijn tactische positie verkeerd beoordeeld. Hij koos als motief voor zijn aanval een aangelegenheid die in parlementaire kring als niet kosjer wordt beschouwd: de zaak van Van der Putten, gunsteling van het rechtse nihilisme. Dit was geen onderwerp om de partij te verenigen, maar om haar te splijten. Het bracht hem bovendien in onmiddellijk conflict met partijleider Oud, die zich juist van de extremistische VVD-aanhang had gedistantieerd.
Onder deze omstandigheden viel ook niet te rekenen op de bijstand van andere partijen (zelfs niet van de oppositie); men had lang moeten wachten tot de VVD in beweging kwam, maar na déze blunder was het heel wat aardiger toe te zien hoe de liberalen zich in de nesten werkten. Zij hebben zich best geamuseerd, mogen wij aannemen; maar wát een onzin is er in deze discussie gezegd, al of niet om een gnuivend plezier te bemantelen! Zelfs de heer De Kort vond het nodig zijn tactische coup van vorig jaar te verloochenen - maar misschien was dat de trots van de creatieve geest, waar Nietzsche het over heeft: als Van Riel hem niet beter begreep dan zo, dan was het ook niet de moeite waard hem beter in te lichten.
Weliswaar maakte niemand het zo bont als de minister zelf, met zijn verklaring dat hij minister was om het landsbelang te die-