Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands weekblad tijdschrift voor literatuur en politiek vierde jaargang · nummer 157 · 6 juni 1962De beer los in Wall StreetGa naar voetnoot*)Elke beursdag in Amerika wordt op gezette tijden door statistici een representatief waardecijfer berekend van onder meer dertig industriële aandelen van topklasse; dat is het zogenaamde industriële Dow Jones koersindexcijfer. Tegen het einde van 1961 bereikte dit indexcijfer een hoogtepunt aller tijden van 720 punten. Onder invloed van de overwonnen recessie in de Verenigde Staten had zich in Amerika weer eens een ‘bull market’ ontwikkeld, een beurshausse welke de zoveelste was sinds de eerste aantrekkelijke stier na de tweede wereldoorlog in 1948 de aandelenkoersen had doen stijgen. De stier dreef de koersen niet volgens een rechte lijn omhoog; er waren enkele kleine inzinkingen, zoals na de oorlog in Korea en bij enkele kleine recessies in 1957/1958 en 1959/1960. Ondanks deze recessies steeg het Dow Jones indexcijfer der aandelenkoersen van minder dan 300 in 1952 voortdurend tot boven 700 in 1961. In 1962 begon evenwel een afbrokkeling, die in mei drastische afmetingen begon aan te nemen. Niet de vorige week, waarin de beruchte 28 mei viel, maar in vijf dagelijkse porties reeds de week daarvóór daalde het Dow Jones indexcijfer ten opzichte van december 1961 met circa 15 procent tot 576 en leek de hele koerswinst van zestien maanden stijgende aandelenkoersen met een slag ongedaan gemaakt. Steeds groter werden sinds 21 mei de dagelijkse omzetten, en na het weekeinde van zondag 27 mei werden ter beurze van New York bijna vijftien miljoen prima aandelen ten verkoop aangeboden. De dag erna werden de meeste teruggekocht en herstelde zich het koersniveau alweer bijna tot dat van 25 mei, maar niettemin werd de week besloten met een Dow Jones indexcijfer op 1 juni van 611 dat | |
[pagina 2]
| |
ruim honderd punten lager lag dan dat van medio december 1961. Wat de vorige week is gebeurd is niet anders dan een paniek onder de particuliere beleggers, en de kans op herhaling als zodanig mag vrij klein worden geacht, hoewel in ieder geval wel zeker is dat de beursomzetten voorlopig aan de hoge kant zullen blijven en de handel nerveus. Wat was er aan de hand? Alle autoriteiten verklaarden - niet alleen in Amerika, maar ook in Europa, waar de beurzen bijna automatisch werden meegesleept in sterke fluctuaties - dat de economie in wezen gezond was: een stijgende produktie wordt afgezet. Ondanks de geruststellende verklaringen werd de nervositeit in de hand gewerkt door allerlei punten van overeenkomst met de crash van september 1929 (over de zeer grote verschilpunten met 1929 werd nauwelijks een woord gerept). Het gevoelen was evenwel in Wall Street zowel als elders ter wereld: voor de bull market is de bear market in de plaats gekomen. Door een gedrag der beurskoersen dat sterke overeenkomst vertoonde met het anticiperen op een economische recessie van grotere omvang is na vijf maanden van voorbereiding inderdaad in de afgelopen week door Wall Street belangrijk bijgedragen tot de mogelijkheid van recessie. Het kenmerk van een recessie is een sterke vermindering van de economische activiteiten (produktie, investeringen, consumptie, winst en beleggen), hetgeen veelal gepaard gaat met een vermindering van de werkgelegenheid. Juist dit laatste speelde in de crisisjaren na 1929 een grote rol en draagt ertoe bij een samenleving nerveus te maken indien er van grotere koersval sprake is. Een recessie kan inderdaad in de huidige economische situatie liggen opgesloten, vooral ook omdat een der belangrijkste middelen om de conjunctuur te stimuleren - het toelaten van inflatie door gedragingen der overheid - allerlei ernstige bezwaren ontmoet. Een recessie kan bovendien als het ware worden begunstigd wanneer besparingen worden vernietigd (door koersval), de lust tot het beleggen afneemt en de middelen plus de lust tot investeren gaan ontbreken. Na allerlei analyses van het economisch leven kan de kapitaalmarkt anticiperen op een recessie en deze eventueel door overdreven en paniekerige reacties versterken. Aan de analyses die voorafgingen aan de eerst geleidelijke en later versterkte koersdaling van 1962, lag onder meer ten grondslag dat de overproduktiecapaciteit stijgende is, dat de winstmarges krimpen en dat de concurrentie met Europa de exportmogelijkheden van de Amerikaanse industrie voortdurend kleiner maakt. Bij die grondslagen kwamen dan allerlei incidenten: het ingrijpen van president Kennedy in de staalprijzen, de vrij sterke deflatoire politiek om de dollar op peil te houden, en de steeds duidelijker wordende tendentie van het economische en het politieke denken naar ‘links’. Sinds enige tijd was in Amerika de rentevoet gestegen tot in bepaalde gevallen een niveau van bijna 5 procent (4,8 procent voor prima obligaties), terwijl de hoogte van de opgedreven koersen (iedereen kocht omdat de beurs per saldo een loterij zonder nieten leek) het feitelijke rendement op risicodragend kapitaal omlaag dreef tot onder 3 procent. Waar een aandeel niet langer aantrekkelijk was uit een oogpunt van direct rendement, vond men steun in de gedachte dat de prijs ervoor een zeker aantal malen de nettowinst mocht bedragen. Er zijn gevallen geweest waarin deze ‘price-earningsratio’ was opgelopen tot bij de 100. Het hoogste | |
[pagina 3]
| |
bijvoorbeeld voor de populaire IBM-aandelen was een ratio van 80 in 1961 en van 64 in 1962. Zo waren er heel wat, totdat de president op een gegeven moment de opmerking maakte dat hij 22 tot 25 keer de jaarlijkse winst een heel redelijke prijs voor een aandeel vond. Dat zou dan betekenen dat er vooral in de elektronische sfeer nog meer van de aandelenkoersen af moet. Zo hebben aan de ene kant de verwachting dat het met de grote expansieve hausses in de economie voorlopig is gedaan, en aan de andere kant de neiging om tijdig de winst te nemen die in de opgelopen koersen zat verdisconteerd, het publiek met zijn stukken naar de beurs gedreven in steeds groter aantallen en met toenemend verlies. Vermoedelijk is een sterke concentratie van het aandelenbezit bij grote institutionele beleggers het resultaat van het losbreken van de beer geweest. Er zijn heel wat voorlopige prognoses gemaakt over wat nu verder zal gebeuren; het optimisme over de verdere groei en de groeikracht van de economie is aanmerkelijk afgenomen, hoewel veel zal afhangen van het gedrag van de overheid, en van de internationale politieke ontwikkeling. Mede gezien de algemene wereldsituatie behoeft er wellicht geen reden voor grote ongerustheid te zijn, maar met de mogelijkheid van een wat zwaardere recessie dan we sinds 1945 gewend waren moet toch wel rekening worden gehouden. E. Damen |
|