zal zijn voor de tot het verstand gerichte boodschappen die de schrijver in zijn toneelwerk wenst uit te dragen. Ik kan zelf niet geloven dat Brecht hiermee op de goede weg was. Het komt mij voor dat een boodschap juist beter over zal komen naarmate het publiek zich ook emotioneel nauwer bij het vertoonde betrokken voelt, en daartoe moet men die geheimzinnige werking van de identificatie: het wél volledig meegesleept worden door de schijnwerkelijkheid van de uitgebeelde personen en hun conflicten, niet moedwillig verhinderen.
Hoe sterker de verbondenheid van het publiek met de toneelsituatie hoe beter dus, mijns inziens. Aan deze behoefte heeft het toneel met zijn traditionele middelen altijd uitstekend voldaan en daarom vergist Gelber zich wanneer hij meent dat die identificatiemogelijkheden zich niet in voldoende mate zouden voordoen zonder zijn doorzichtige trucs. Hoe dit zij, de werkelijkheidssuggestie die hier beoogd werd had moeilijk beter verwezenlijkt kunnen worden dan door de fabuleuze acteurs van the Living Theatre, al hadden ze het op dit punt voor een Nederlandse zaal niet gemakkelijk. Zolang in dit land de naam heroïne nog eerder associaties wekt met een verkwikkende frisdrank dan met het reële gevaar van verdovende middelen, zoals men dat in Amerika kent, zolang blijft de gemiddelde Nederlander tegen het toneelbeeld van The Connection aankijken als een boeiende reportage over een Ver Wild Volk. Bovendien werd ook een ander effect, dat in Amerika wellicht bereikbaar is, hier verstoord. Men zit daar rondom het toneel, en het is mogelijk dat men dan na een tijdje begint te denken dat de opmerkingen die zo nu en dan vanuit het publiek geplaatst worden misschien toch niet allemaal in het boekje staan. In de Kleine Komedie aan onze eigen goede Amstel herkende men uiteraard alles wat in het Engels werd gezegd onmiddellijk als onderdeel van het ‘spel’.
Het stuk doet in uiterlijke bouw nog al sterk aan The Iceman Cometh van O'Neill denken. Ook hier zitten een aantal bums twee bedrijven lang op hun enige troostbrenger te wachten als op een tweede Godot. En als die verlosser dan eindelijk komt blijkt zijn troost maar schijn. Overigens biedt Gelber, behalve dit uitzichtsloze thema, niets dat een verdere vergelijking met O'Neill rechtvaardigt. Nergens wordt het wachten op de heroïne-droom uitgetild boven het incidentele geval, van algemene toepassing op onze menselijke conditie. Nergens ook is sprake van een dramatisch conflict en nergens worden de tentoongestelde verschoppelingen iets meer dan dadelijk herkenbare typen: ‘de’ oppervlakkige maar goedhartige neger, ‘de’ homosexueel, ‘de’ neuroticus, ‘de’ vervallen intellectueel, en deze schablones blijven dan ook nog twee bedrijven lang met een ijzeren consequentie zichzelf, zonder enige ontwikkeling of psychologische verklaring. In hun langdurige tirades brengen ze het ook niet tot achtergrond- of milieutekening en hebben ze zelfs over hun gezamenlijke probleem niets essentiëlers te melden dan b.v.: ‘Het grootste probleem voor de verslaafde is niet de dope maar het gebrek aan dope’. Kortom, er ontbrak eigenlijk alles aan The Connection dat een toneelstuk tot een kunstwerk kan maken.
Datzelfde geldt overigens allerminst voor de voorstelling. Onder leiding van regisseuse Judith Malina werd onder uiterst geraffineerde lichteffecten, zoals gezegd, bewonderenswaardig gespeeld. Ook de grandguignoleske effecten van onthoudingspijnen, steenpuisten die uitgedrukt worden en inspuitingen die tot coma's leiden werden met een exactheid uitgebeeld die het soms bijna genant maakte er rustig naar te zitten kijken. Ook de ten gehore gebrachte jazzmuziek, waar ik absoluut niet over kan oordelen, stond naar men mij zei op een bijzonder hoog niveau. Mocht de algemene extase aan het slot dus de toneelprestatie gegolden hebben, en niet de dode experimenteerzucht, dan kan iedereen er vrede mee hebben.