bloemen, maar Bibic zag er een artistieke foto in, liet haar steeds andere houdingen aannemen, verordonneerde steeds meer, grillig bijeengezochte, bossen bloemen, totdat het meisje tenslotte met een baal bloemen waarachter zij verloren ging gefotografeerd werd. Daar gingen tijden mee heen; ik beloofde alle omstanders dat ze een exemplaar van de foto zouden krijgen.
Op het Damrak zag Bibic een ladder onbeheerd tegen een gevel staan; hij klom er tot de tweede verdieping tegenop en fotografeerde alles wat daaronder lag. De fietsers daarentegen moest hij staande op de brugleuning, waarbij ik zijn voeten moest vasthouden, op de gevoelige plaat vastleggen, en de Oudezijds Voorburgwal kon alleen vanuit een hooggelegen raam van het Binnengasthuis worden gefotografeerd. De portier, een dokter, een verpleger die de reageerbuisjes wegzette die op de tafel stonden waarop Bibic moest staan om hoger te staan, kortom het hele ziekenhuis kwam in beweging voor deze foto, die ik hardnekkig beloofde te zullen vermenigvuldigen en aan alle betrokkenen te zullen toesturen. Ook huurde Bibic een fiets. Hij kon fietsen, zei hij, maar het was niet het fietsen zoals wij dat kennen. Toch maakte hij enkele foto's al fietsend en gevaar veroorzakend, en het was kenmerkend voor zijn fotografische kunst dat zij achteraf het best geslaagd bleken te zijn.
Een vervelend moment was toen hij op de Dam van me verlangde dat ik, door snel in te lopen, de duiven zou verjagen die op de grond, maar ook op handen en hoofden van gepensioneerden, vreedzaam zaten te eten. ‘Dat kan je niet doen,’ zei ik eerst nog. ‘Die komen wel weer terug,’ zei hij. ‘Dat wordt een unieke foto, als ze zo opfladderen.’ ‘Ik meen ze wel eens eerder te hebben gezien,’ opperde ik nog, maar hij zei: ‘Niet van mij. Dat scheelt de helft.’ Tegen de mannetjes zei ik maar: ‘Tja, het moest even voor de foto’, maar daar hadden zij hun duiven niet mee terug. Zo bewoog Bibic zich, ongegeneerd fotograferend, door Amsterdam. Dat hij in het gezelschap van de fotojournalisten en fotokunstenaars wat uit de toon viel merkte hij geloof ik niet. Hij presteerde het tenminste, toen ze en grouppe van Arti op weg waren naar het hotel, ze midden op straat op een rijtje te zetten, ze knielend te fotograferen, zich naar De
Telegraaf te reppen om daar bliksemsnel de foto te ontwikkelen, om zo in recordtempo de nog natte, slap hangende foto rond te kunnen delen onder de juryleden, die het zich met beleefde gelatenheid lieten welgevallen.
Ik geloof eigenlijk niet dat Bibic's foto's die op de tentoonstelling hingen van hoge kwaliteit waren. Zijn grootste trots was een foto van Toscanini, die hij op straat had betrapt. Men zag hem oversteken, een man vrijwel onherkenbaar als Toscanini, op de rug gezien bovendien, maar Bibic's enthousiasme over deze foto was zo oprecht, dat men ging geloven dat Toscanini van een materiaal was gemaakt dat zich eigenlijk niet op de gevoelige plaat liet vastleggen.
Een andere foto, die meen ik nog een eervolle vermelding kreeg ook, toonde ons brandweerlieden in actie. Hij was genomen vanuit de dakgoot van het fel brandende huis. In zulke gevallen voelde Bibic zich in zijn element, en men kan zich daarom de genegenheid voorstellen die ik sinds het voorval op de Oudezijds Voorburgwal voor hem koester. We kwamen net het poortje van het Universiteitssteegje uit en liepen in de richting van de Dam. Een trottoir is daar niet, we liepen dus op de smalle ‘middenweg’, ik rechts, hij links, en op enkele meters links van hem lag dan de gracht. Een fietsbel rinkelde achter ons. Ik greep hem bij zijn mouw, zei: ‘kijk uit’, maar hij reageerde als zoveel Joegoslaven averechts en deed een stap naar links inplaats van naar recht. Het meisje, dat hem op de fiets wilde passeren, raakte met haar stuur zijn elleboog en reed regelrecht de smerige gracht in. Een ondiepe gracht, het water reikte maar tot haar heupen en van de fiets was zelfs nog een stukje wiel te zien, van enig gevaar was dus geen sprake. Wat deed nu Bibic, onze razende reporter. Hij slaakte een kreet, wierp zijn fototoestel af, wilde al in het water springen, zag hoe diep het was,