inherent aan iedere kunst, een kunstenaar is geen machine. Kijk naar John Lee, die drie maal gehangen werd en het overleefde. Soms gebeurt het dat de beul de ‘drop’ te groot heeft berekend en dat hierdoor de veroordeelde het hoofd van de romp wordt getrokken, of dat het touw breekt. En zo zijn er nog wat mogelijkheden, maar dat bewijst alleen dat de beul een kunstenaar moet zijn die zijn métier volledig beheerst. Dat bij de terechtstelling van de oorlogsmisdadigers in Neurenberg geen Engelse beul werd aangewezen (de Amerikaanse beul sprak over zijn vak als ‘business’) heeft zich gewroken: de stroppen zaten niet goed, de valluiken waren te smal. Zo werd een onesthetische vertoning wat een fraaie, plechtige ceremonie had kunnen worden. De beul moet iemand zijn met een uitstekende opvoeding, zonder klassebewustzijn (zijn cliënten komen ten slotte uit alle bevolkingslagen), een hoffelijk en waardig man, kortom een heer, een van de hoogste dienaars van de staat, die eigenlijk een uniform zou moeten dragen waarop de meisjes net zo dol konden worden als op dat van de R.A.F.
Duff betreurt dat er geen reporters bij executies worden toegelaten, opdat de kranten het publiek geen enkele sensatie zouden hoeven te onthouden. Speciale radio-uitzendingen zouden nog beter zijn, overweegt hij. De microfoon op het schavot. ‘Dislocation of the neck is the ideal to be aimed at’: misschien kon men het knakje van de ongelukkige nek zodoende in het ganse land beluisteren.
Duff bespaart zijn lezers geen bijzonderheden. Hij heeft een grondige studie gemaakt van zijn onderwerp, beschrijft galgen, touwsoorten, executies. Hij citeert uit de mémoires van beroemde beulen en behandelt de in de literatuur voorkomende executies. Het ter dood brengen door de staat blijkt niets anders te zijn dan een marteling, maar met allerlei even roerende als schijnheilige voorzorgen voor de veroordeelde omgeven. Pijnloos en onmiddellijk moet de dood zijn. Wat is pijnloos? Niemand heeft ooit verslag kunnen uitbrengen van zijn ervaringen. En onmiddellijk? Een illusie. Vaak breekt de nek direct na de val, vaak ook niet. Dan kan het tien minuten tot een half uur duren voor het slachtoffer overlijdt.
Hoe staat het met de andere middelen om gevangenen naar de andere wereld te helpen? Onthoofden? ‘Hanging, as the English know, is certainly a much better method of execution than beheading - it is far less painful for onlookers.’ Behalve dat de valbijl enkele keren halverwege een nek is blijven steken beweert een zekere dr. Gaertner, die terstond na een onthoofding het betreffende hoofd bestudeerde, dat de ogen hem aankeken, ‘and I am positive he could see me for several seconds after the head was severed from the body’.
Duff bespreek ook de elektrocutie, een weerzinwekkende manier om iemand aan zijn eind te doen komen. Dank zij de Amerikaanse openhartigheid en de publiciteit rond hun executies zijn er zoveel feiten bekend (door Duff meewarig meegedeeld), dat geen sterveling kan volhouden dat het iets anders is dan een mensonwaardige ‘behandeling’. Julius Rosenberg had drie elektrische schokken nodig van respectievelijk 3, 57 en 57 seconden voor hij ‘by intelligent guesswork’ van twee doktoren bevredigend dood was verklaard; zijn vrouw kreeg er vijf. En het duurde negen lange minuten voor Caryl Chessman in de gaskamer, hevig stuiptrekkend, overleed, door een glazen wand gadegeslagen door autoriteiten en journalisten.
Charles Duff's boek is misschien geen prettige lectuur. Doch de lezing ervan is wel afdoende als men nog niet overtuigd is van de wrede, onterende methode die men toepast in ons beschaafde Westen om moordenaars (en soms onschuldigen: Evans en Bentley bijvoorbeeld) te liquideren. En de doodstraf is niet nodig. In landen waar hij is afgeschaft is het aantal moorden niet gestegen maar gedaald.
Duff beschrijft de leden van het Hogerhuis, conservatieve eigenzinnige lieden, van wie velen zelden of nooit in een vergadering verschijnen maar die allen kwamen opgedraafd toen er tegen de afschaffing van de doodstraf moest worden gestemd. Een enkele maal wint Duff's verontwaardiging het van het sarcasme waarmee hij het geheiligde instituut van de staatsmoord hulde bewijst.
In Nederland is de doodstraf al in 1870 afgeschaft. Eén van onze politieke partijen echter, de Staatkundig Gereformeerde Partij, heeft in haar beginselverklaring het volgende artikel (6) opgenomen: ‘De rechtspraak geschiede naar de beginselen, gebouwd op het in de Heilige Schrift geopenbaarde recht des Heeren. De overheid draagt het zwaard niet tevergeefs. Zij is van God geroepen het kwaad te straffen, opdat het geschonden recht worde hersteld. Dit geschonden recht vordert rechtvaardige, maar ook rechtmatige straffen; dienovereenkomstig roept het recht tot wederinvoering van de doodstraf.’