Matthias Johannis
J. Boer
We waren in dienst. Voor ons nummer. We zouden de eerste dag gaan eten. De tafel stond klaar. Op elk bord lag een papiertje met een naam. Iedereen ging achter zijn naam zitten. Ik achter de mijne. Toen ik zat zag ik dat op mijn kaartje stond Matthias Johannis inplaats van Johan. Daar schrok ik van. Ik protesteerde ietwat luidruchtig. De anderen trachtten me te sussen en begonnen te eten. Dat kon ik niet. Ik zat op Matthias zijn plaats. Of nam Matthias mijn plaats in? Ik kon er niet uit komen. Matthias was toch al een apokriefe figuur.
En dan de gedachte aan die kogel. We waren tenslotte op voor ons nummer. Als het nu eens oorlog werd en er dan een kogel kwam. Die kon mij alleen raken als mijn naam erop stond. Maar als ik nu op Matthias zijn plaats zat raakte Matthias' kogel mij dan? En als Matthias mijn plaats innam raakte de kogel met mijn naam erop Matthias dan?
Ik keek nog eens naar het briefje. Het stond er werkelijk. Matthias Johannis. Dat Johannis leek wel een soort genitivus substitutivus. Matthias in de plaats van Johan. Of een soort alter ego. Dan was ik dus eigenlijk niet Johan maar Matthias. Ik was dus mezelf niet; was ook mezelf niet met dat pakje aan. Ik was dat uniform. Iedereen om me heen was een uniform. Iedereen was een ander. Niemand was zichzelf. We waren nummers. We waren erin geloot. ‘Het lot viel op Matthias’.
Genoeg. Terug tot de werkelijkheid. De borden waren leeg. Ook mijn bord was leeg. Het was op. Niet ik. Zeker Matthias Johannis.