Korte commentaren
Literair-historici
Van tijd tot tijd volgt de een of andere literator zijn roeping en spuwt zijn gal uit over Ter Braak en Du Perron. Een tijdlang heb ik mij boos kunnen maken over het onbegrip van deze tegenstanders, maar sinds kort prefereer ik de openlijke Ter Braak-vijanden verre boven tegenstanders van dubieuzer allooi. Dat zijn de literair-historici, de suppoosten van het pantheon der letterkunde, die hun rancune verbergen achter een rookwolk van objectiviteit.
In de Volkskrant (31-3-'62) schreef Gerard Knuvelder over Ter Braak: ‘Objectieve benadering van zijn werk zal ongetwijfeld tal van uiterst waardevolle bestanddelen en elementen laten zien’. Knuvelder is erop uit het afgodsbeeld te vernietigen en de ‘ware Ter Braak’ te voorschijn te halen. Knuvelder kennende hebben wij niet veel verbeelding nodig om ons voor te stellen wat dan te voorschijn komt.
Ter Braak schijnt ‘object van bestudering te worden’, constateerde Knuvelder nog. Vorige week dinsdag kreeg hij plotseling gelijk. Toen promoveerde in de aula van de Amsterdamse universiteit de heer A. Borsboom op het proefschrift: Menno ter Braak, onpersoonlijk nihilisme en nihilistische persoonlijkheid.
Borsboom is geen Ter Braakiaan, dat blijkt uit elke regel van zijn dissertatie. Hij heeft nauwgezet gestreefd naar een onpersoonlijke objectieve behandeling van Ter Braaks denkbeelden, en hoewel zijn proefschrift een afrekening heet te zijn met een persoonlijke problematiek is daarvan weinig meer te merken.
Ook de promotor, prof. Oldewelt, legde de nadruk op die objectiviteit. In de vier jaar dat zij aan het proefschrift hadden gewerkt had Borsboom een ontwikkeling doorgemaakt van Ter Braak-adept tot objectief academicus. Aanvankelijk schijnt zelfs de stijl van Borsboom Ter Braaks beïnvloed te zijn geweest, maar dat was kennelijk goed weggewerkt. Op dit punt in de toespraak bij de uitreiking van de doctorsbul kwam ik onder de indruk van de objectiviteit. Maar de hooggeleerde spreker zorgde zelf voor het contrapunt. In dezelfde beminnelijke trant karakteriseerde hij Ter Braak met de welbekende stereotypen: verkommerd gevoelsleven, cerebraal denker, manco aan inlevingsvermogen, eenzijdigheid en wat dies meer zij. Op zo'n moment constateert men wat objectiviteit in de mond van deze heren waard is. Aandoenlijk is dan nog in deze gedachtengang dat men wel bereid is Ter Braak een relatieve belangrijkheid toe te kennen.
Het is moeilijk na dit alles sympathiek te staan tegenover Borsboom. Zijn rol in deze hooggeleerde vertoning lijkt mij de miserabelste, omdat men Oldewelt tenslotte zijn (eerlijke) Ter Braak-vijandschap niet kwalijk kan nemen. Voor Borsboom was kennelijk de langbegeerde doctorstitel meer waard dan de loyaliteit jegens de persoonlijke ontdekking die Ter Braak toch voor hem geweest is. In ruil voor de doctorstitel heeft hij de Oldeweltse objectiviteit aanvaard. Hij hoort voortaan bij de objectieve literair-historici; niet bij de Ter Braak-vijanden.
W.G.W.