Maar de b-mensen, zo citeert Leavis Snow verder, ‘the scientists, see no reason why, just because the individual condition is tragic, so must the social condition be. For himself, with tragic stoicism, he says: “we die alone: all right”, but - which is his message, the sum of his wisdom - “there is social hope”.’
Waar is, vraagt Leavis, de ‘social condition’ die niets te maken heeft met de ‘individual condition’? Dit is inderdaad wat Leavis noemt ‘the characteristic and disastrous confusion of the civilization he (Snow) is offering to instruct’.
Leavis heeft achteraf meer gelijk gekregen dan hij mocht verwachten. Een golf van woede ging na de publikatie van zijn lezing door Engeland, en nu men Snow eenmaal had geaccepteerd voor wat hij pretendeerde te zijn greep men naarstig naar de pen om de Wijze te verdedigen. Dat dit gedaan werd niet door ruiterlijke pogingen om Leavis' kritiek te weerleggen, hoewel die gesteld was in de wezenlijk bescheiden vorm - ‘this is so, isn't it?’ - maar door een ergerlijke aanval in de pers, is betreurenswaardig en karakteristiek. Pendennis bijvoorbeeld geeft ondanks een manifeste onkunde omtrent het werk van Leavis zich en zijn blad met een aantal misselijke opmerkingen dermate bloot, dat wij ons wel moeten afvragen welk recht van spreken hem en The Observer in deze aangelegenheden eigenlijk nog rest (zie The Observer van 11 maart).
Leavis heeft, ervan uitgaande dat er iets aan de hand is met een cultuur die bereid is de quasi-diepzinnige preek te onderschrijven, Snow's argumenten volledig ontzenuwd. En dit niet op een vlegelachtige, gefrusteerde wijze, zoals sommigen willen, maar in een polemiek die duidelijk blijk geeft van een intellectuele pudeur, een gevoel voor maatstaven, en een zuiverheid van denken en voelen die de aanval des te overtuigender maakt en bij uitstek geschikt schijnt het kunstwerk tegen kwaadwillende filistijnen te verdedigen. Het mag Snow dan een troost zijn, zoals de NRC van 21 april schrijft dat, zijn toneelstuk The affair, gemaakt naar een van zijn boeken, nog steeds te Londen volle zalen trekt!
Tot slot één reactie uit de officiële letterkundige wereld die voor The Observer nauwelijks onderdoet. Door de bedrieglijk bedekte termen ervan is het misschien zelfs onaangenamer dan het gewauwel van een Pendennis.
Aan het eind april verschenen nummer van A review of English literature gaat, zoals gewoonlijk, een plechtstatig ‘editorial’ vooraf van de hand van de uitgever, professor A. Norman Jeffares. Zo onbeheerst, in zo bedekte termen, zo oneerlijk geeft de man de hond een schop, een naargeestige, onechte verontwaardiging verbergend achter een quasi-superioriteit (hij is voor alles ‘op de hoogte’) en een schimmige april-mei-symboliek (de kaft is dan ook dit keer groen!), dat enige aandacht wenselijk is.
Jeffares is gegrepen door het wisselend seizoen en wil dat op de lezer van het overigens zeer lezenswaardige tijdschrift overdragen. Dit geeft hem bovendien de gelegenheid toch vooral duidelijk te maken dat hij z'n modernen kent. ‘The cruellest month is on us!’, roept hij uit, om vervolgens door te babbelen over de komende narigheden van de eindexamens. Dit nu is een parafrase van de eerste, schitterende regel van T.S. Eliot's grote gedicht The waste land. We weten nu wel op welk vlak Jeffares Eliot ontmoet heeft. We dwingen ons ditmaal door te lezen, merken terloops op dat onze kritische arbeid niet zo de moeite waard is als wij vermoedden (‘to criticise is more superficially attractive, of course...’), we krijgen het gevoel minzaam bejegend te worden maar gelukkig toch ook als lieden die op de hoogte zijn, en komen dan aan het slotstuk: ‘We need some showers sweet enough not only to pierce the drought of a narrow academicism, but also to wash off the strangely unguided missiles of a Cambridgeshire loam which have sullied the image of criticism in the minds of writer and layman alike’.
Jeffares heeft gesproken; schrijver en leek (we worden nu gelukkig geheel voor vol aangezien, de man kent ons!), we weten nu precies wat er met ons idee van literaire kritiek gebeurd is. Was het niet voor dit soort gelegenheden dat D.H. Lawrence de kernachtige doch suggestieve uitdrukking placht te reserveren: to do dirt on life?