Conservatief is degeen die het bestaande wil handhaven omdat hij er zich wel bij bevindt, omdat hij erin gelooft, of omdat hij het nieuwe, het experiment vreest. Meestal denkt men aan een voorliefde voor de bestaande inkomens- en sociale verhoudingen. Het conservatisme is een mentaliteit.
Nu, deze mentaliteit lijkt mij weinig representatief voor de studentenwereld. De scheefheid van de inkomensverdeling boezemt de studenten weinig sympathie in. Zij hebben er een lichte verbazing en een lichte afkeuring voor over, en zij vertrouwen - dat is althans mijn indruk - dat een dergelijke scheefheid wel door de loop der gebeurtenissen achterhaald zal worden. Sterke vakbonden, een progressieve inkomstenbelasting, een groeiende overheidssector, een actieve club van ‘social critics’; dat zal wel helpen. De standen zullen wel vervloeien door het onderwijs en de economische groei.
Dit kalme geloof in sociale en economische vooruitgang is niet bijster conservatief. Het weerspiegelt de geest van de tijd, die de gevaren van het leven niet primair in de economische hoek zoekt. En waarom zouden de studenten de geest van de tijd niet overnemen? Zij worden er mee geindoctrineerd en zij zouden zich daar alleen tegen verzetten als zij een heel bijzondere selectie vormden uit de bevolking. Dat was vroeger zo, maar nu niet meer. De meerderheid wil dadelijk geloven dat men bij een inkomen van twintig mille 99 procent van de bevolking achter zich heeft gelaten. Zij moeten lachen als ze vernemen dat sommigen de inkomenstrekkers van vijftien tot vijfentwintig mille tot de ‘middengroepen’ willen rekenen. Zij hopen alleen wel dat het hoger onderwijs hen de toegang tot die goedbetaalde middengroepen zal openen. Als ik het goed aanvoel vinden ze ook dat ze dat verdienen. Hun conservatisme is dat van de meritocratie, en dus vaak moeilijk te herkennen.
Dit zijn natuurlijke speculaties die berusten op wat ik in Groningen meen waar te nemen. Misschien projecteer ik mijn eigen vooroordelen op mijn studenten; misschien kaatsen zij alleen terug wat ik ze te geloven voorhoud. Ook bij een recente voordracht voor een groep Leidse jongerejaars sociologen mocht ik ervaren dat vrij vergaande normen van inkomensnivellering zonder enig gemurmureer werden aanvaard. Van mijn Brusselse studenten voel ik me minder zeker. Niet omdat ze minder dociel zijn - de Belgen hebben nog meer ontzag voor hetgeen hoogleraren na rijpe overpeinzing uit hun herkos odontoon laten vloeien dan Nederlanders! - maar omdat er zulke ondoorzichtige figuren tussen zitten. Wat zij van de wereld denken mag joost weten. Op de collegebanken is het symbool van de OAS ingekrast. Niet dat we in Groningen geen vreemde vogels hebben; maar zij laten zich beter traceren. En ze zijn dan ook niet typisch conservatief, maar ze vinden bijvoorbeeld dat Kennedy ‘enthousiast is over de Berlijnse crisis’ (ik citeer uit een brief uit Haren, Gr.) of dat ze onmatig goed op de centen moeten passen of zoiets. Of het zijn provincialen die uit dien hoofde het experiment schuwen - maar dat heeft niets met de studentenmaatschappij te maken.
Het conservatisme dat de student bij geruchte aankleeft heeft te maken met zijn verknochtheid aan de studentikoze traditie. In Groningen willen sommigen Unitas een zekere status verlenen; bij Vindicat vinden ze dat niet fijn. Het corps wil deze knorren dan ook niet ‘erkennen’. Maar er heerst onder de studenten tevens twijfel over de gerechtvaardigdheid van deze ofliciële afkeer van een nieuwe vereniging. Het corps en, meer nog, de meisjesclub zijn tot deze afkeer ambtshalve wel verplicht, zo redeneert men; velen besluiten daaruit dat het verzet der gevestigde verenigingen wel niet veel voor zal stellen. Het zal wel over gaan als Unitas eenmaal goed op de been is. Dan behoort ook dit gezelschap tot de traditie,