Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Dat éne boek
| |
[pagina 14]
| |
situatie tracht te bepalen. Praktisch, qua handeling, komt dit erop neer dat we in Brakmans boeken een man in een soort paniekstemming heen en weer zien hollen (of fietsen), binnen een tamelijk beperkte cirkel, op zoek naar allerlei contacten maar au fond alleen naar de goede houding om een plein over te steken alsof het van hem was. In Een Winterreis, Brakmans gaafste en in zijn geheel meest overtuigende boek mijns inziens, levert dit heen en weer hollen het bewuste schema van het verhaal op: Brakman beschrijft daar hoe Akijn de geboortestreek van zijn vader afreist, een soort
Even belangrijk als de personen zijn de dingen, de voorwerpen, de dekors: straten, pleinen, kamers, huizen, het strand, de school, de kliniek, stukken van de kleine wereld waar Akijn zich terecht in zoekt.
Het resultaat, voor het verhaal, is een tamelijk dichte stoffering van mensen en dingen, de enen zowel als de anderen door Brakman met een sterk beeldend vermogen in subtiel proza beschreven. Die stoffering heeft iets beklemmends, en dit is ongetwijfeld door Brakman bedoeld: zij is tot het hoogste geladen met de angst van Akijn, een merkwaardige angst, de angst voor het bekende, het vertrouwde zelfs, een angst die aangroeit naarmate Akijn zich scherper over hen bezint. Wat Akijn eigenlijk doet is de mensen en de dingen onder zijn vergrotende aandacht isoleren en buitensluiten in dezelfde mate waarin hij ze naar zich toe tracht te halen. Nogal wreedaardig, maniakaal haast, sluit Brakman zijn Akijn steeds dichter op in zijn eenzaamheid en zijn nietigheid. Het vaderbeeld in Een Winterreis wordt stuk voor stuk, lid voor lid, afgebroken. De ‘ene mens’ wordt bereikt, maar op een zinloze wijze weer verloren. Het belagen van meisjes ontaardt tot groteske taferelen waarin Akijn zich tot het uiterste vernederd wordt. Een aantal mensen waar hij omgang mee heeft transformeert hij zelf tot karikaturen waar hij niets kan mee aanvangen. Daarbuiten blijft niets over dan het onbekende, de grote zee, en Akijn lijdt aan watervrees. In die kleine ontoegankelijk geworden wereld verbrokkelt de voorstelling die hij van zich zelf wou opbouwen. De anderen of het andere zoekend, zocht hij zich zelf (‘Wat was ik voor een jongen Pa?’), zich zelf zoekend vernietigt hij de wereld, de wereld vernietigend vernietigt hij zich zelf. Die schulterige ploeteraar Wim Akijn (ook waar hij Wunnemeiden of helemaal niemand heet) is een personage dat als het ware op Brakman zat te wachten om litterair tot leven te worden gewekt, met de kaleidoscoop van beelden die hij (naast zijn trauma's) in zijn bolle hoofd omdroeg. Het is de grote verdienste van Brakman dat hij een en ander inderdaad tot leven heeft weten te brengen, op zijn best onder meer in Een Winterreis, in de kinderherinneringen van De Weg naar Huis, ook in sommige taferelen uit Die Ene Mens. Een bezwaar van steeds hetzelfde personage is dat het ons op den duur te sterk gedetermineerd, te onvrij gaat lijken: wij kennen zijn remmen langzamerhand en weten dat zij feilloos werken. Bij zulk een personage, in zo enge kring, wekt dit een gevoel van beslotenheid waarvoor we Brakman dankbaar zouden zijn als hij er ons eens een ogenblik wilde uit bevrijden. Hij doet het niet, hij geeft geen pardon. Hij is tot het uiterste systematisch, met beangstigend overleg zijn eigen grenzen hanterend, dat ene boek schrijvend dat hij duidelijk kwijt moest. Is hij het nu kwijt? De fabel op pagina 16 is van Leo Vroman met tekeningen van Peter Vos. |
|