Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
Parijs van dichtbij
| |
[pagina 4]
| |
Iedere keer als een editie verschijnt met een pagina blank wordt de boosheid afgeremd zodra men de pagina spotprenten bereikt. Dat op dit gebied meer mogelijk is dan in Nederland zal ik niet ontkennen. Vlak voor het referendum bracht Le canard enchaîné een plaat, geïnspireerd op een middeleeuwse bijbelse voorstelling, getiteld Referendum de la passion ou le dernier miracle. Onderschrift: La multiplication des oui. De Gaulle werd daar afgebeeld op de heuvel Gaulle-gotha. De religieuze censuur had in Nederland het
Voor euforie is niet zoveel reden nu de OAS nog onkwetsbaarder dreigt te worden door de instelling van bijzondere gerechtshoven, een maatregel waar men zelfs in 1830, in 1848 en in 1870 voor terugschrok. Er is al meer moed voor nodig openlijk anti-OAS te zijn dan een actief aanhanger. Zelfs als de OAS verliest komt er immers amnestie? In Algerije doet de OAS al haar best haar operatieterrein naar het moederland te verleggen. Algérie française is veel minder belangrijk dan de macht in Frankrijk. Door het uitroeien van de gematigde elementen in het mohammedaanse kamp maakt men een grootscheepse repatriatie onvermijdelijk; en geen bevolkingsgroep levert zoveel ontevreden als die der réfugiés. Als de Europese Algerijnen eenmaal in Frankrijk zijn gevestigd vormen zij voor de OAS een welkom rekruteringsreservoir.
In Nederland is de term ‘marxist’ een scheldwoord, in Frankrijk niet. Als men iemand in Frankrijk wil beledigen noemt men hem een ‘affreux Stalinien’. Een intellectueel is in Frankrijk vanzelfsprekend uiterst links en bijna vanzelfsprekend marxist. Nu is het in Frankrijk duidelijker zichtbaar dan in Nederland dat men extreme maatregelen moet eisen om een muur een centimeter op te laten schuiven. Politiek bedrijven in Frankrijk is vechten tegen een muur. De belastingwetgeving levert daarvan een mooi voorbeeld. Iedere hervorming heeft de neiging de beter gesitueerden ongemerkt te bevoordelen (zo ongeveer op de manier waarop in Nederland de democratisering van het hoger onderwijs wordt tegengegaan: aftrek voor studerende kinderen komt juist de hogere inkomensgroepen ten goede: een van de argumenten ten gunste van invoering van studieloon). Overigens is grootscheepse oplichting van de fiscus zo algemeen verbreid dat deze zijn toevlucht heeft genomen tot olifantspraktijken. Wie duidelijk meer uitgeeft dan hij zegt te verdienen wordt volgens zijn uitgaven aangeslagen; wie een staat voert die zijn middelen schijnbaar te boven gaat (bezitter is van pleziervaartuigen, renpaarden, jachtrechten en buitenhuizen) moet voor die blijken van welstand betalen. De kloof tussen rijk en arm is in Frankrijk beter te zien dan in Nederland, welk feit gedeeltelijk is te herleiden tot een andere voedingspolitiek (een andere verdeling van het familiebudget, zegt men dan). Maar de afstand blijft bestaan en maakt begrijpelijk dat intellectuelen zich politiek duidelijk van de rechtse bourgeoisie wensen te distantiëren. Politiek wel, cultureel niet. Misschien is zowel het ene als het andere verschijnsel een gevolg van de behoefte aan edelmoedigheid die de - nu toonaangevende - generatie van Camus, Gérard Philipe en Merleau-Ponty kenmerkt. Men is solidair met de arbeiders en bewondert de artistieke uitingen van tegenstanders. Jean-François Revel zegt het aldus. ‘Op pagina 3 (van sommige bladen) neemt men het risico van inbeslagneming; op pagina 17 knielt men voor Claudel, Heidegger, Teilhard de Chardin of andere afgoden van de reactionaire gevoeligheid of denktrant’.
Jean-François Revel vertegenwoordigt een diersoort die bijna uitgestorven is in de literatuur: de pamflettist, of op z'n Nederlands: de schotschriftschrijver. Hij heeft | |
[pagina 5]
| |
filosofie gestudeerd en veel in't buitenland vertoefd. Hij bekleedt in Frankrijk de positie die Martin Green in Engeland heeft en Jacques Barzun in Amerika: die van de boze moralist. Hij besteedt zijn tijd aan het luchten van nuttige woedes. Vier jaar geleden publiceerde hij zijn eerste aanval op de huidige filosofie: Pourquoi des philosophes? Sindsdien richtte hij zijn pijlen op De Gaulle's welsprekendheid: Le style du général, en op het erotisch gezwel waarmee Italianen behept zijn: Pour l'Italie. Dit jaar liet hij het tweede deel verschijnen van zijn: Pourquoi des philosophes?, ondertitel van een polemisch werk dat de naam draagt La cabale des dévots.Ga naar voetnoot*)) Met het ‘complot der vrome zielen’ doelt Revel niet op een georganiseerde samenzwering, maar op de in het intellectuele leven heersende neiging een redenering niet te testen op de kracht van feiten of bewijsvoering, maar slechts rekening te houden met de wenselijke of niet wenselijke aard der conclusies. Revel protesteert tegen het gebruik van Frankrijks huidige filosofen om wetenschappelijke argumenten lager aan te slaan dan filosofische (Merleau-Ponty: ‘de wetenschap is niet in staat de dingen te bewonen’). Nu is het waar dat een puur wetenschappelijke denktrant inzake politiek en ethica niet mogelijk is, maar dat neemt niet weg dat men in vele a-wetenschappen het schuchtere begin van een wetenschappelijke werkmethode niet moet verstikken onder een hang naar briljante synthesen. De theorieën over de oorsprong van de taal hebben in de vorige eeuw zulke funeste gevolgen gehad voor het geestelijk evenwicht van de ontwerpers en van de taalwetenschap, dat officieel filosoferen daarover in Frankrijk verboden is, een nuttig verbod waarvan ik veronderstel dat Revel het graag zou zien uitgebreid tot andere onderwerpen. Wij leven in een soort van scholastiek, zegt Revel, een land van nutteloos gespeculeer en autoriteitsgeloof. Discussies worden geblokkeerd. Een uitlating van een belangrijke figuur als Lévi-Strauss aan het adres van Revel is in dit opzicht verhelderend. Lévi-Strauss zegt: ‘M. Revel devrait s'interdire de me discuter.’ Het slachtoffer van dit verwijt vraagt zich terecht af waarom Lévi-Strauss niet met een hooghartig zwijgen antwoordt op de gedane aanval, of met zakelijke argumenten. Revel heeft ook bezwaar tegen de neiging alle modetermen en denkbeelden te vermengen; zelfs de combinatie christelijk materialisme is al gemaakt. Revel overdrijft natuurlijk. Zijn precies geformuleerde beschuldigingen zullen wel juist zijn; hij heeft alleen verzuimd nuances aan te brengen en de kleur roze ontbreekt op zijn palet. Zijn boek - hij zegt het met zoveel woorden - is zuiver nagatief. Mijn waardering voor La cabale des dévots nam toe toen ik zag hoe het werd aangevallen. Zijn critici leverden Revel het beste demonstratiemateriaal. Zijn tegenstanders tonen geen greintje geamuseerde bewondering voor de sportieve prestatie. Evenmin
Revel beweegt zich op terreinen waar ik niet deskundig ben: filosofie en psychoanalyse. Zijn toon is daar vertrouwenwekkend en hij gebruikt meer argumenten dan scheldwoorden. Op het gebied waar zijn beweringen controleerbaar werden vond ik zijn ideeën heel gezond. Hij verkondigt bijvoorbeeld het in de huidige omstandigheden wat utopistische denkbeeld dat een beschaafd mens tot zijn twintigste een algemene opleiding moet krijgen die zowel natuurwetenschappelijk als literair een stevig fundament geeft. Hij fulmineert ook tegen het maken van opstellen bij examens. Het is in Nederland natuurlijk even absurd als in Frankrijk iemand in twee uur een verhandeling te laten maken over een onderwerp waarover hij nooit heeft nagedacht en waarover hij | |
[pagina 6]
| |
geen gegevens tot zijn beschikking heeft. Aldus test men niet zijn schrijftalenten maar zijn aanleg voor het vak van standwerker, een nuttig beroep waarvan men zich echter kan afvragen of nu juist het middelbaar onderwijs ervoor moet opleiden.
De situatie bij het Nederlandse onderwijs is niet zo florissant; in Frankrijk is het onvoorstelbaar veel erger. Symbolisch is het verschijnsel dat op het ministerie van nationale opvoeding, een van de grootste werkgevers van het land, alle rekenwerk door ambtenaren wordt verricht. Van eenzelfde vreemde zuinigheid getuigt de politiek tegenover onbevoegde leraren. In Nederland klaagt men tenminste nog als onbevoegden voor de klas staan. In Frankrijk stelt men ze liever aan dan gediplomeerden (waaraan overigens een groot tekort bestaat): ze kosten minder. Klassen van veertig tot vijftig leerlingen op een lyceum zijn normaal. Klaslokalen en collegezalen doen aan de fabriekshallen van de industriële revolutie denken. Het meubilair in de Sorbonne is qua zitgerief te vergelijken met de banken in een calvinistisch heiligdom uit 1700; maar in een kerk hoeft men tenslotte geen dictaat te maken. In de bibliotheken is de situatie niet beter. De eerbiedwaardige ‘Bibliothèque Nationale’ heeft lang niet genoeg plaats. Wie daar komt werken moet anderhalf uur wachten op een boek, na zestig minuten in de rij te hebben doorgebracht alvorens tot de zaal te zijn toegelaten. Studenten hebben daar niet eens toegang; zij bezitten zogenaamd hun eigen werkruimte. Zo biedt de bibliotheek van de natuurwetenschappelijke faculteiten in Parijs plaats aan vierhonderd studenten, hoewel er vierduizend ingeschrevenen zijn. Boeken worden niet uitgeleend, zodat staande werken hier normaal is. Af en toe houdt men een ‘ijverstaking’: iedereen wordt opgetrommeld om een ochtendje te komen queuen ten einde de aandacht te vestigen op de schandalige situatie, maar het onderwijs blijft de sluitpost vormen op de begroting. Politieke argumenten zijn ook hier de enige doorslaggevende, getuige het verhaal van de professor in de Afrikaanse sociologie die college wou gaan geven. De eerste maal dat hij binnenkwam botste hij tegen twee elkaar de zaal betwistende collega's; de tweede keer vond hij de kelderruimte die hem was toegewezen door onbekenden bezet; een lokaliteit veroverde hij pas toen hij gedreigd had zijn studenten te verenigen op de trappen van de ambassade van de Afrikaanse staat waarvan hij de maatschappijvorm behandelde. Tegenover jonge staten uit de derde wereld is voorzichtigheid geboden. |
|