proeven gedurende vijf en het voortgezet verblijf van het Franse leger gedurende drie jaar op Algerijns grondgebied? Na Evian, Lugrin en Bizerta is er geen ‘eigen recht voor de Europese bevolkingscentra, geen enkele Franse “aanwezigheid”. Aan de Algerijnse verzetsregering moet nu de volledige soevereiniteit worden afgestaan, op haar voorwaarden... Alles wat Frankrijk in Evian (het eerste Evian, H.v.G.L.) geprobeerd heeft is daarmee voorgoed mislukt’, schreef op 2 augustus 1961 het... Hollands Weekblad. En als de loop van de geschiedenis zich zelfs niet meer houdt aan de meest bindende uitspraken van het voortreffelijke H.W., dan kan men zich wel een voorstelling maken van de onzin die er, over de Frans-Algerijnse betrekkingen, in de leggers van onze kranten begraven ligt. Nu zou het verdrag van Evian nooit tot stand zijn gekomen zonder het perspectief dat De Gaulle de
Algerijnen bood.
Vulgaire omkoperij? Nee, gewoon politiek verstand. De Gaulle wist dat hij de onafhankelijkheid van Algerië niet verhinderen kon; maar hij was ongerust over het lot van de Europese minderheid. Wat deed hij dus? Hij ‘kocht’ - niet alleen met geld - de garanties voor die minderheid die de Algerijnen in de zomer van 1961 nog niet geven wilden. Nu Nieuw-Guinea. Wij weten dat wij dat land op de een of andere wijze aan Indonesië zullen moeten overdragen; maar wij zijn, niet helemaal ten onrechte lijkt mij, bezorgd voor het lot van de Papoea's in de republiek Indonesië. Als het ons echter ernst is met die bezorgdheid, dan zal het ons niet moeilijk vallen een prijs, een hoge prijs zelfs, te betalen om althans zoveel mogelijk garanties voor hun toekomst te verkrijgen.
Maar die garanties kan alleen Indonesië geven. Het is goed dat een militair machteloos land als het onze probeert een eventuele overeenkomst te laten garanderen door de Verenigde Naties of zo mogelijk de Verenigde Staten, maar anderzijds hoeven wij ons geen illusies te maken over de bereidheid van anderen om Indonesië, de grootste mohammedaanse mogendheid ter wereld,
aan zijn handtekening te houden. Dynamische persoonlijkheden als president Sukarno hebben nu eenmaal de overtuiging dat overeenkomsten niet op de ‘Hollandse’, ‘statische’ wijze beschouwd mogen worden, maar ‘hun eigen dynamiek’ bezitten. De Gaulle heeft ook beseft dat hij bij de Algerijnen, alleen bij de Algerijnen, zijn moest als hij nog iets wilde bereiken voor juist die ‘blanken’ die hem zo graag aan een boomtop zien hangen.
Hebben wij Indonesië nog iets aan te bieden? Er bestaat tussen onze landen niet die wonderlijke verstrengeling van gemeenschappelijke belangen zoals die, objectief gezien, tussen Frankrijk en Algerië bestaat (en die ik, in het kort, heb aangegeven in mijn commentaar op het mislukken van de vorige conferentie van Evian in het Hollands Weekblad van 21 juni 1961). Nederland beschikt ook niet over de middelen waarover een rijke staat als de Franse beschikken kan en de Indonesiërs zijn negen maal zo talrijk als de Algerijnen. Maar Indonesië verkeert economisch in een ellendige toestand. Enige tijd geleden verscheen daarover een zeer deprimerend verslag in The New York Times, waarbij de correspondent echter vermeldde dat ‘gezaghebbende’ Indonesiërs hem hadden verzekerd dat niemand honger hoefde te lijden in een land waar ieder struikje langs de weg wel een eetbare groente en ieder boompje wel een vrucht oplevert - een geluid dat herinnert aan dat van die Nederlandse deskundigencommissie die enkele jaren voor de oorlog tot hoon, en terecht, van de Indonesische nationalisten tot de slotsom was gekomen dat ‘de inlander’ wel van drie cent per dag leven kon.
Er moet aan deze Indonesische nood het nodige te doen zijn, zowel van officiële als van particuliere Nederlandse zijde. Het befaamde ‘plan van Constantine’ heeft in Algerië lang niet in alle opzichten aan zijn verwachtingen beantwoord. Maar het valt niet te ontkennen dat de Fransen, met name op onderwijs- en woningbouwgebied, in de jaren sinds het ‘plan’ in werking trad iets hebben bereikt dat voor een minder ontwikkeld gebied niet weg te cijferen valt. De Algerijnse delegatie te Evian heeft deze betekenis ervan dan ook erkend en Frankrijk gaat gewoon door met grote sommen te besteden voor dit ontwikkelingsproject. Het ‘plan van Constantine’ is daarmee één van de draden geworden die Algerië aan Frankrijk bindt, het is een deel van de prijs die de Fransen betalen om het leven van hun verblinde ‘landgenoten’ in Algiers en Oran nog een toekomstmogelijkheid te bieden.