voor weinig loon leidt tot rijkdom, waar dan ook. De sterk gecentraliseerde staat ving de hele prestatie op en herverdeelde deze, hetgeen het sociale element in de affaire moest voorstellen. Maar de gedachtengang was op zichzelf logisch, zoals The Economist onlangs nog eens duidelijk uiteenzette: eerst werken, dan genieten van het goede der aarde. The Economist - iedere economist is in zijn hart een dirigist - zag voorbij aan de aantrekkelijke kanten van het eigen Britse systeem, waar men bij wijze van aardse zending wel wát wilde werken, doch ook behoorlijk in de zon wil zitten; dat is rommeliger en veel zorglijker voor de bestuurderen van het land, maar geenszins onaantrekkelijk voor werknemer en loontrekker. In Engeland, waar ze van huis uit minder de middenstandersmentaliteit van de Zandvoorters en Schiermonnikogers hebben, was de binnenlandse economie een verre van ordentelijke zaak, maar toch liet een leidend blad als The Financial Times geen rubriek en geen gelegenheid voorbijgaan om de Duitsers op hun falen te wijzen. Ze moesten revalueren; en toen ze dat gedaan hadden moesten ze soberder worden. Toen Erhard dan ook alarm geslagen had de vorige week, zei The Financial Times: End of an Era in Germany en het leedvermaak sprak uit elke regel van het hoofdartikel. Toch werd aan het slot van het stuk deze opmerking gemaakt: ‘Even if Germany's competitive power relative to other nations may be reduced this year, however, the basic strength of Germany's position remains formidable’. Maar besloot het blad: ze zullen hun winst moeilijker gaan verdienen, en ‘Germany will have to adjust itself to the ending of an era’. Dat was nu precies, waarvoor Erhard wilde waarschuwen. ‘Ge kunt’, zei hij voor de televisie, ‘wel doorgaan met Uw persoonlijk inkomen te vergroten door Uw vakbonden de nog krappe arbeidsmarkt verder te laten
uitbuiten bij de loononderhandelingen. Ge zult echter gauw genoeg merken, dat de bomen niet in den hemel groeien en dan wordt ge door andere industrie-naties overspeeld. Dan wordt Uw hausse een baisse’. Het was een waarschuwing en geen onverstandige, want het Amerikaanse voorbeeld is er om te demonstreren, dat men zichzelf door een te hoge kostprijs uit de wereldmarkt kan prijzen als men denkt als industrieëel land arrivé te zijn. De volgende dag - er moet onderhandeld worden over allerlei c.a.o.'s - werd vanwege het Volkswagenpark gezegd, dat de produktiekosten door hogere lonen en langere vacanties zozeer waren gestegen, dat deze kostenstijging niet meer door grotere series, meer efficiency of lagere staalprijzen kon worden opgevangen. Een week later ging de prijs van Volkswagen met ruim DM 400 omhoog. Dat zou Volkswagen natuurlijk niet hebben gedaan als ze redelijk konden verwachten, dat er geen mens nu meer een Volkswagen koopt. Maar dat kunnen ze redelijkerwijs niet verwachten, want er zijn nog heel wat liefhebbers voor. Er is met name voor deze kleine auto een voorkeur bij de consument, die vermoedelijk nog meer prijsstijgingen kan doorstaan, temeer daar die consument ook nog op inkomenstijging kan rekenen. Geen mens kan echter berekenen, wat er gaat gebeuren als de Volkswagen net zo duur wordt als de Jaguar-Sport. Een flauw voorbeeld natuurlijk, maar toch, want er zijn al kleinere auto's, die echt niet zoveel minder goed zijn dan Volkswagen en die moeilijk verkoopbaar zijn, zelfs tijdens de hausse. Aldus heeft het publiek geredeneerd en de baisse ter beurze werd dan ook ingeleid met aanbod van Volkswagenaandelen. Daarna werd ongeveer alles verkocht, wat de laatste jaren in prijs (koerswaarde) was gestegen, zodat het aandelenindexcijfer van de FZA behoorlijk is gedaald. Het steeg van 1954 is 100 in 1961 tot (medio maart) 460. Toen kwamen revaluatie, Berlijnse muur en begroting voor 1962/1963. Men zette een nieuw indexcijfer op: 1958 is
100. Medio maart was de koerswaarde der beursvermogens daarna 215 pct. Een ingewikkelde herleiding afkortend, komt dat er globaal op neer, dat de waardegroei is onderbroken en feitelijk een paar jaar waardestijging zijn geëlimineerd. Om het anders te zeggen: als een fabriek nu dezelfde geldswaarde vertegenwoordigt, in koopkracht omgerekend, als in 1957, is dat een fors stuk inflatie.
Hierop moet echter de correctie worden gemaakt, dat de beurs altijd fout is. Of er wordt te hard van stapel gelopen en de waarde der fondsen wordt overschat. Of men zit veel te diep in de put en verkoopt voor te weinig geld. Niettemin is, een zekere vertekening in aanmerking nemend, de effectenbeurs een redelijk bruikbare graadmeter van de gang van zaken in het economische leven. Een combinatie van zoveel mogelijk redelijk bruikbare meters is echter noodzakelijk. Zo is er de arbeidsmarkt: deze is onverminderd krap met meer vacatures dan werkzoekenden. Een andere meter is de produktie. Na een slechte januarimaand steeg de produktie in februari voor de industrie weer met 3,1 pct, speciaal met een gunstig herstel voor investeringsgoederen. Aan de andere kant echter ging het uitvoeroverschot sterk achteruit. Hier staat monetair weer tegenover, dat de nieuwe begro-