voelloos mens. De dagboeken zijn echter aangelegd als aantekeningenschriften voor later te publiceren memoires.
De notities beginnen in 1918 in de woelige dagen, die Berlijn hoofdstad van een republiek deden worden. Kessler, geboren in 1868 in Parijs, is dan al de alom bekende, schatrijke vrijgezel met de fenomenale relaties, die hij tot zijn dood zou blijven. Van harte begroet hij de jonge republiek. De Hohenzollerns ziet hij met onverholen genoegen verdwijnen, wellicht uit reactie op het feit dat Harry's vader zijn grafelijke titel te danken had aan de, waarschijnlijk toch platonische sympathie van keizer Wilhelm I voor de beeldschone Ierse mevrouw Kessler. Sympathie, die zo algemeen bekend was en besproken werd dat Harry Kessler bij velen doorging voor een Hohenzollern en oom van Wilhelm II. Een biologische onmogelijkheid, want Harry was al twee jaar toen cavalier Wilhelm I Madame Kessler ontmoette.
Een maand lang, in 1918, diende Kessler de nieuwe republiek als gezant in Polen. Ondanks zijn goede relaties met Pilsudski ziet hij toch geen kans te vermijden dat zijn politieke hoofd moet vallen op het altaar van de Poolse wraakgevoelens jegens het keizerlijke Duitsland: na een maand wordt Kessler uit Warschau uitgewezen. Daarmee vindt zijn officiële carrière een ontijdig einde. Later wordt hij nog gevraagd voor gezantschapsposten in Bern en Brussel en als ambassadeur in Londen, maar hij gaat er niet op in.
Liever blijft hij de aesthetische politieke dillettant, die naar zijn eigen woorden ‘meer
invloed heeft dan de minister van buitenlandse zaken’. Zijn denkbeelden zijn socialistisch, ook al kandideert hij voor de Democratische Partij. Hij ontwerpt een Volkenbondsplan, dat niet gebouwd is op de nationale staten, maar op de al bestaande internationale organisaties, zoals vakverenigingen, religieuze groeperingen, etc. Overal werft hij volgelingen voor dit plan door het houden van lezingtournees. Als spreker is hij een uitgesproken succes, zo blijkt uit de dagboeken. Nergens is de bijval minder dan ‘stormachtig’, overal steekt hij eventuele opponenten moeiteloos in zijn zak.
Niet alleen uit deze opmerkingen blijkt dat Kessler ijdel is. De nieuwbakken graaf is weliswaar rood, maar hij pronkt graag met zijn aanzien in de leidende kringen van de wereld. Hij vergeet nimmer te vermelden hoe hoog men hem aan een belangrijk diner heeft geplaatst en met kinderlijke trots vermeldt hij twee maal dat hij in het Britse Lagerhuis op de tribune voor ‘Distinguished Strangers’ mocht zitten. De beschrijving van het ‘omgaan’ der Britse regering in de Roergebiedkwestie in 1923 laat ook overduidelijk uitkomen dat Harry zichzelf zag als de man, die de zaken klaarde en niet de ambassadeur in Londen, Sthamer.
Kessler is vaak versnobt en ijdel, maar men moet voor ogen houden dat hij in een tijdperk leefde dat deze negatieve kwaliteiten niet opvielen, omdat tenslotte fortuin, goede manieren en naam inderdaad de weg effenden bij diplomatieke ambities.
Kessler had overigens nog meer ambities. Op zijn Cranach-Presse drukte hij bibliofiele uitgaven, die via het Insel Verlag op de markt kwamen. Een vermogen gaf hij voor deze hobby uit met als resultaat dat de hele Duitse boekdrukkunst nieuwe wegen vond en dat fraaie drukken met houtsneden van o.a. Aristide Maillol ontstonden. Voor Maillols kunst is Kessler vol echte bewondering. Eén van de weinige aantekeningen in Kesslers dagboek, waarin men voelt dat een echt persoonlijk gevoel doorklinkt is de notitie, waarin wordt beschreven hoe hij afstand moet doen, pecuniae causa, van een van zijn dierbaarste bezittingen: een beeld van Maillol.
Graf Harry Kesslers Journal staat in tussen de levensherinneringen van Misia Sert en Alma Mahler-Werfel en de diplomatieke memoires van mensen als von Hassel en Hausenstein. Men vindt er evenveel heerlijke roddelpraat in als in de geschriften van Misia en Alma, evenveel choquerende beschrijvingen van het leven in de Twenties, zoals bijvoorbeeld de avond bij Vollmoeller, waar Josephine Baker halfnaakt danst en