poea's volledig zal eerbiedigen. Garanties van Soekarno alleen zijn ons niet voldoende, want wij hebben na 1949 geleerd wat de beloften van deze neo-kolonialist, van deze tweede Hitler waard zijn. Als deze garanties niet gegeven worden, dan riskeren wij liever een beperkte oorlog. Als die uitbreekt komt de zaak, na een veto in de Veiligheidsraad, in de Algemene Vergadering van de VN, en het zou best kunnen dat er dan, vooral door toedoen van de vele nieuwe Afrikaanse landen, een regeling wordt gevonden die eerder gunstiger dan ongunstiger voor de Papoea's uitvalt, vergeleken bij de eisen die Indonesië nu stelt. Bovendien, wanneer wij ons nu bereid verklaarden het bestuur aan Indonesië zonder meer over te dragen, zou er in Nieuw-Guinea een tweede Kongo ontstaan, een toestand dus die met veel meer bloedvergieten gepaard zou gaan dan die van een beperkt gewapend conflict. Om met deze zekerheid voor ogen Indonesië zijn zin te geven, zou misdadig zijn, een voorbeeld
van lafheid en hypocrisie waarvoor wij niet verantwoordelijk willen zijn.
Wat er allemaal tegen deze redenering valt in te brengen is bekend. Maar waar het nu om gaat is de vraag of mensen die deze voorstelling van zaken voor de ware houden, die de Papoea's menen te verdedigen tegen een Hitler, die een oorlog willen riskeren om de toekomstige keuzevrijheid van de Papoea's te beschermen, en vooral, die de leidende Papoea's de laatste jaren in deze termen hebben opgevoed, of zulke mensen nog terug kunnen. Ik geloof het niet meer. Alle tegenargumenten - met dat van het belang der Papoea's, dat zij zelf centraal stellen, voorop - hebben wel enige afvalligheid teweeggebracht in de gelederen van hen die de regeringspolitiek tot dusver steunden, maar bij de overblijvenden is de vasthoudendheid de laatste weken eerder groter dan kleiner geworden. Zolang de beslissing van hen afhangt zal het bestuur over Nieuw-Guinea niet aan Indonesië worden overgedragen.
Het is dus zaak een situatie te scheppen
waarin de beslissing niet langer van deze Nederlandse regering afhangt. Dat geldt niet alleen voor de Indonesiërs, maar ook voor ieder ander die meent dat hun aanspraak op dit deel van het vroegere Indie nu nog even gerechtvaardigd is als in 1949, of die vindt, zoals de Amerikaanse regering, dat een geleidelijke bestuursoverdracht te verkiezen is boven een aanval, eventueel met communistische steun, en dat in de gegeven omstandigheden de keuze tot deze twee mogelijkheden beperkt is. Zo'n nieuwe
situatie kan op verschillende manieren uit de onderhandelingen voortvloeien die dinsdag begonnen zijn (of zouden beginnen, het is nu nog maandag).
Een daarvan is een kabinetscrisis, als gegevolg van Indonesisch-Amerikaanse voorstellen die voor een deel van het kabinet wel en voor een ander deel niet acceptabel zouden zijn. Wanneer die crisis leidt tot een nieuwe regering die wèl bereid is tot geleidelijke overdracht, met bijvoorbeeld een overgangsperiode van twee jaar en de zekerheid van een grote regionale autonomie voor de Papoea's, zou dat de meest bevredigende gang van zaken zijn.
Een andere mogelijkheid is dat de Nederlandse regering het bestuur overdraagt aan drie of meer landen, dat de regeringen van deze landen zich verbinden zoveel mogelijk rekening te houden met de wens tot zelfbeschikking (of zo'n soort vage, elastische formule), dat Indonesië in de komende jaren op Nieuw-Guinea propaganda mag maken voor aansluiting, en dat de Indonesische regering met dit alles accoord gaat bij wijze van tijdelijke oplossing, met behoud van haar aanspraak op de volledige souvereiniteit en bestuursmacht. Dat zou voor Nederland misschien wel de meest pijnloze oplossing zijn, maar toch ook de meest vernederende en schijnheilige. Iedereen zou rustig met regeren kunnen doorgaan en met grote verontrusting kunnen toekijken hoe slecht