toenmalige politieke situatie. Ernstiger is het om de mensen van de 17 october-beweging van 1953 met de naam Nasutiongroep aan te duiden, niet alleen omdat Nasution daarin een onbelangrijke rol heeft gespeeld, maar omdat hij door deze groep in verband met zijn latere houding min of meer als verrader wordt beschouwd.
In tegenstelling tot Louis Fischer, die in deze zelfde periode in Indonesië verblijft en zo bevriend raakte met de president dat hij wel diens charmes zag, maar diens komediantendom en het gevaar van zijn bekwaamheid in het intrigeren niet voldoende door had, geeft Mossman blijk van een bijna persoonlijke afkeer van Soekarno. Ook dit leidt tot vertekening, want Soekarno's talent om met mensen om te gaan, ze te binden in een vriendschappelijke genegenheid, wordt door hem ook in politieke situaties gehanteerd. Hoewel Mossman dit hier en daar spottend het goochelen met zijn charmes noemt, heeft hij niet helemaal begrepen dat dit ‘charmante’ spel in de Indonesische politiek een factor van gevaarlijke betekenis is geworden.
Bijzonder hinderlijk zijn Mossman's fouten in de spelling der namen, niet alleen van weinig betekenende personen, maar ook die van mensen die men geregeld in het wereldnieuws aantreft, als Raslan Abdoelgani voor Roeslan A., en Soeriadama voor Soeriadarma. Indonesische namen die met een ‘Dj’ worden geschreven als Djambek en Djoeanda zijn in deze Nederlandse vertaling in de Engelse spelling als Jambek en Juanda blijven staan, terwijl de plaatsnamen als Djakarta wel op de gewone manier zijn geschreven, maar dat zal wel aan de vertaler te wijten zijn.
Op zijn best is de schrijver in de beschrijving van gebeurtenissen waaraan hij - zij het dan in de rol van geïnteresseerd toeschouwer - zelf daadwerkelijk deelneemt: zijn reis naar Sumatra en zijn gesprekken met de verschillende leiders, de tweede tocht daarheen, onder veel primitievere omstandigheden, als de troepentransporten der Centrale Regering reeds onderweg zijn en hij bij Boekittinggi met twee andere journalisten de landing van de parachutisten meemaakt, gevangen genomen wordt en weer vrij gelaten, de rebellenregering, de succesvolle landingen der regeringstroepen melden kan. Niet minder boeiend is daarna zijn reis naar de rebellen van Menado, die hem van Singapore naar Borneo en vandaar per smokkelschip naar Noord-Celebes brengt. In een rustige, wat flegmatieke stijl geeft Mossman de wonderlijke operettesfeer van deze gewapende opstand voortreffelijk weer. Hij heeft gevoel voor de stemming van mensen en hun omgeving en is sober en verantwoord in het weergeven van gesprekken. Hij verwondert zich dat, als het op vechten aan gaat komen, niet alleen de bevolking, maar ook de militairen zo weinig lust daarin hadden.
‘Het bleek van alle burgeroorlogen in de geschiedenis degene te zijn, die met de meeste tegenzin gevoerd werd’, schrijft hij ergens. Hij meent dit te moeten verklaren uit de door Soekarno gepropagandeerde eenheidsgedachte, die meer succes gehad zou hebben dan zo op het eerste gezicht leek, vooral ook omdat het trouw gebleven legergedeelte er ook al zo weinig voor voelt om er op los te slaan. Hier mogen zijn observaties kloppen maar is zijn conclusie verkeerd. De rebellen speelden een pokerspel, ze wilden niet vechten en waren overtuigd dat de troepen van de Centrale Regering daar evenmin voor te vinden zouden zijn. Ze baseerden hun gok op de algemene afkeer voor een broederoorlog nog geen tien jaar nadat men gemeenschappelijk tegen de Nederlanders gevochten had. Mereka teman kita, zij zijn onze kameraden, is een gedachte die heel sterk in het Indonesische leger leeft en haar tot een zich superieur voelende, hecht verbonden klasse in de maatschappij maakt. Het leger kwam en veroverde de steden op Sumatra omdat de rebellen niet verwacht hadden dat het komen zou. Later, op Menado, is er wel hard gevochten, hoewel Mossman dat niet meer meemaakte tekent hij dat nog wel aan, maar zonder een verklaring te geven. Daar overheerste nog de KNIL-traditie en stond men tegenover tegenstanders die grotendeels buiten de Teman kita-binding vielen, ook al hadden verschillende officieren wel in het revolutieleger meegevochten.
Het boek is in slecht Nederlands vertaald. Batakkers zijn paarden, de mensen heten Bataks. Er wordt nogal raar omgesprongen met de werkwoordstijden en ook zonder in het bezit te zijn van het Engelse origineel is het mogelijk een aantal fouten in de vertaling aan te wijzen. De Oost, waarmee het oosten bedoeld wordt, zal wel een foutieve vertaling van The East zijn, des te verwarrender omdat vroeger in de volksmond De Oost een aanduiding van was Nederlands Indië. Liberale leiders zijn er niet in Indonesië, er zal waarschijnlijk liberal leaders gestaan hebben, wat toch beter met gematigde leiders vertaald had kunnen worden en een raar zinnetje als ‘in Barlian's omgeving zijn zoveel verkeerde karakters’ knapt een stuk op, als het Engelse characters met personen vertaald wordt of met lieden desnoods.