Het is daarom dubbel jammer dat nu in deze zelfde tijd als het ware een aanslag op haar effectiviteit van binnenuit wordt voorbereid, door het project van de intergouvernementele unie waar de zes EEG-oprichters over twisten.
Deze gevaren betekenen niet, dat men nog maar wat met de uitbreiding zou moeten wachten totdat de positie van de EEG-organen sterker is geworden en tot de plannen voor ondermijning van binnenuit van de baan zijn. Het Europa van de zes was als voorlopig bedoeld, en hoe langer men die voorlopigheid laat duren, hoe moeilijker het zal zijn om de aansluiting tot stand te brengen tussen de zes en de anderen die met elkaar een geïntegreerd Europa tot werkelijkheid zullen moeten zien te maken. Bovendien is de situatie van het ogenblik nu eenmaal zo, dat aan beide aanslagen op de effectiviteit van de EEG tegelijkertijd weerstand geboden moet worden.
Maar wel is het zaak, dat de landen die, zoals Nederland, bij een zowel supranationale als meer landen omvattende integratie belang hebben, zoveel mogelijk aandringen op een versterking in plaats van een verzwakking der bevoegdheden en der organisatievormen van de EEG-besturen. Het gaat er om de EEG-organen te helpen bij hun gevecht tegen de nationale regeringen, om hun zelfstandigheid te vergroten nu zij met meer broodheren en daardoor met meer uiteenlopende belangen te maken krijgen. Het is daarvoor niet alleen nodig de Franse intergouvernementele plannen zoveel mogelijk - de laatste tijd gelukkig in gezelschap van anderen - tegen te gaan, maar ook om uitgewerkte voorstellen te doen voor herziening der Europese verdragen. Die herzieningen zullen het de EEG-organen mogelijk moeten maken zich beter schrap te zetten tegen de wisselende weerspannigheden der afzonderlijke regeringen. Aan de verdragen zal waarschijnlijk toch gedokterd moeten worden vanwege de nieuwe leden; dat is dan meteen een mooie gelegenheid. Het besluit van Engeland om toe te treden maakt het daarbij voor Nederland makkelijker aktief te zijn zonder van tweeslachtigheid beschuldigd te worden. Wij hoeven ons nu niet meer in bochten te wringen om zowel op het Engelse als op het EEG-paard te wedden.
Het is niet waarschijnlijk dat zulke voorstellen tot versterking der EEG door de andere regeringen met gejuich begroet zullen worden. De aspirant-leden, vooral Engeland, zijn niet gewend in integratietermen te denken. Een nog verdergaande relativering van de nationale souvereiniteit dan de Europese verdragen nu al impliceren, zal voor de nationale parlementen waarschijnlijk moeilijk aanvaardbaar zijn. Bovendien is er dus in Frankrijk en Duitsland een neiging te constateren zich wat aan het zelfgemaakte EEG-net te ontworstelen. De stemming bij verschillende regeringen lijkt op het ogenblik meer reactionair te zijn dan vooruitstrevend, meer nationalistisch dan supranationaal.
Maar daar staat tegenover dat de strijd tussen het nationale en het supranationale in de laatste tien jaar van karakter veranderd is. Het zijn nu niet alleen meer de vooruitziende, maar dikwijls enigszins onpraktische politici, die het supranationale bepleiten, maar vooral ook het bedrijfsleven en de gespecialiseerde Europese ambtenaren die de economische gemeenschappen tot behoorlijk werkende mechanismen hebben gemaakt. Voor zover de onderscheiding tussen realisten en idealisten enige zin heeft, mag men zeggen dat de van huis uit meer realistisch gestemde economen en de vooruitziende idealistisch gestemde politici in het ene kamp te vinden zijn, en de achteruitziende idealistische politici, zoals De Gaulle, in het andere. Hoe machtig de laatsten ook lijken, het is toch moeilijk aan te nemen dat zij op den duur het langste eind in handen zullen houden. Wij leven ten slotte, zegt men, in de tijd van het primaat van de economie, en hoeveel nadelen daaraan ook mogen vastzitten, voor de EEG zou het wel eens beslissend kunnen zijn in gunstige zin. Zo beschouwd komen de plannen van De Gaulle en, in mindere mate, Adenauer om de ouderwetse gouvernementele politicus, die niets van economie weet en alles van politiek, weer meer in het zadel te helpen, er uit te zien als een wat rancuneuze poging tot zelfbehoud van een overleefd bestuurderstype, niet ongevaarlijk maar zeker ook niet onweerstaanbaar.
K.L. Poll