tenminste). En als men op den duur vertrouwd geraakt is met een benaderingswijze blijft de inhoud even waar, maar de ontdekking dat het waar is ontbreekt.
Wat de filmkritiek zich nu moet afvragen is op welke wijze een filmer de realiteit laat zien, wat voor methoden hij kiest, tegen welke conventies hij ageert, hoe hij opnieuw vat krijgt op de werkelijkheid. Anders gaat zij dingen vertellen die niet terzake doen. Een duidelijk voorbeeld levert Antonioni. Alle critici hebben met variaties opgemerkt dat deze het échec van liefde beschrijft, de onmogelijkheid van communicatie. Dit thema is niet bijzonder nieuw, wel is nieuw de weergave.
Antonioni is belangrijk omdat hij afstand heeft gedaan van het behaviourisme. Een versleten filmwet behelsde de opinie dat iemand was zoals hij zich gedroeg, zoals hij zich toonde in zijn optreden. Deze wet was artistiek des te meer versleten omdat wij geneigd zijn een bepaald gedrag aan een bepaald mensentype te koppelen; en typen bestaan alleen in de conventie, niet in de werkelijkheid.
Bij Antonioni doen de mensen niet, ze zijn. Hij vermijdt het zijn personen in actie te tonen, zijn hoofdfiguren hebben geen karakters, ze acteren ook nauwelijks, zij dwalen rond op zoek naar een omgeving waar ze zouden kunnen leven. Het toneelspelen is bij Antonioni gereserveerd voor de bijrollen. Dat zijn de schematische wezens, zij die alles willen oplossen met een simpel gebaar. De acteursprestatie, maar dan een formidabele - ironie van de filmer? - wordt met name geleverd door de manzieke wezens waarvan in iedere film weer nieuwe specimina voorkomen.
Wat wij nodig hebben is een essayistische kritiek. Een die minder films bespreekt dan tendenzen. Die een film niet ziet als een op zichzelf staand ding, maar als een onderdeel van een organisch of chaotisch geheel. Deze eis van samenhangend schrijven geldt trouwens niet alleen voor de filmkritiek. Uit de
meeste vaderlandse bladen blijkt niet dat er een relatie bestaat tussen het nieuws van vandaag en het nieuws van gisteren, dat bewegingen op een gebied weerspiegeld zouden kunnen worden op een ander. Dat het verband legt tussen de dingen, dat het de afzonderlijke nieuwsflitsen in een visie tracht samen te vatten, het is een van de bestaansredenen van het Hollands Weekblad.
Vanuit toeschouwersoogpunt noem ik een paar taken voor de filmkritiek. Zij moet b.v. trachten het typisch cineastische te isoleren, en omschrijven, dat wat noch te herleiden is tot literatuur, noch tot toneel, noch tot fotografie.
Zij zou eens aandacht moeten schenken aan het verschijnsel van de cinéma intérieur. Antonioni is op weg daarheen; bij Resnais is het al een volslagen techniek.
Er heerst op het ogenblik een soort heimwee naar de stomme film; de conversatie wordt ervaren, net als bij het toneel, als conventioneel. Antonioni b.v. heeft lange perioden van alleen maar beelden.
Cinéma intérieur is de transpositie van de monologue intérieur. In bepaalde vormen is die laatste in de roman min of meer uitgewerkt, in de film niet. In ‘La Notte’ komt Antonioni tweemaal bijna uit bij de cinéma intérieur, weliswaar niet rechtstreeks. Het is op 't moment van het voorlezen van de brief, en als de taperecorder draait. Misschien is hij hier door het toneel geïnspireerd. Het toneel moet voor binnenstemmen wel indirecte methoden gebruiken; het Melkwoud was slechts aanvaardbaar als men