Geef ons een puriteinse filmkritiek
J.E. Kool-Smit
De filmliga's waren fanatiek indertijd; op hun bedrijvigheid is een periode van ironie gevolgd: dat militante gedoe moest nu maar eens uit zijn; de bioscoop, dat is een avond uit, en was die avond aangenaam besteed?
De filmkritiek suddert nu al jaren in dit gemoedelijk sop; het bestaat uit de termen toneelmatig, technisch meesterschap, goed camerawerk en nog een paar dozijn; af en toe bubbelt het heftiger; ‘een bezeten filmer’ klinkt het dan, of ‘sterk spel’.
De gevolgen blijven niet uit. De amateur die een filmkritiek leest krijgt stenen voor brood; het enige dat hij vrijwel zeker weet is dat rechtstreeks aanbevolen films hem tegen zullen staan. De filmkritiek is een achtergebleven gebied: niemand doet zijn best een film met relevante maatstaven te meten.
Dit is des te erger omdat de film sociaal de meest verbreide vorm is van contact met kunst. Een film is een uitstekend gespreksonderwerp, omdat vrijwel iedereen daarover een opinie bezit; literatuur is helaas hoe langer hoe meer een zaak voor mandarijnen. Men verbeeldt zich geen tijd te hebben een boek te lezen; terwijl er voor een film blijkbaar altijd nog wel twee uur beschikbaar is. De bioscoop bevredigt verder het compromis-instinct; filmbezoek houdt materieel het midden tussen lui thuisblijven en energiek uitgaan, geestelijk ook.
In een discussie over film blijkt dat men begint met een mening en eindigt met een reeks vragen; een goede filmkritiek had een voorbereiding kunnen vormen: de toeschouwer zou bewuster hebben gekeken; hij zou de goede dingen meer hebben geapprecieerd.
Er is nog een reden waarom een degelijke filmkritiek noodzakelijk is. De film is het expressiemiddel van de jeugd. Op de Franse lycea is het al zo dat men niet meer z'n eerste gedicht maakt maar z'n eerste scenario, dat men met een stel vriendjes aan het opnemen slaat. Dichtende pubers worden later kritische literatuurliefhebbers; de filmende adolescenten van nu vormen in de toekomst het bewuste bioscoopubliek. Zij moeten leren een film te zien, niet een reeks plaatjes te ondergaan. Zij moeten weten wat de eisen zijn die men aan een film dient te stellen, technisch en artistiek. Zij moeten de gelegenheid hebben tegen het vak op te botsen, in de praktijk maar ook in theorie. Zij moeten de kans krijgen hun schoonheidsgevoel en analytisch vermogen te scherpen. Zij dienen dus waardevol cineastisch werk te zien.
En hier laat zich het gemis aan een strijdbare filmkritiek evenzeer voelen. Nederland heeft een provinciaal filmrepertoire. Van de goede nieuwe produktie wordt misschien 70% vertoond; de klassieken krijgen we praktisch niet te zien. Er zijn wel een paar bioscopen die af en toe oude films draaien, ten onrechte klassieken genoemd: het betreft nl. praktisch altijd amusementssuccessen van stand. Als het om belangrijke films gaat moet men het in acht van de tien gevallen stellen met bijzondere voorstellingen. In Parijs zijn tien bioscopen die week in week uit niet anders vertonen dan klassieken, de zaal zit avond aan avond vol. Zo moeilijk als het is de jeugd een literaire klassiek aan te praten, zo gemakkelijk gaat het met een cineastische. De motivering van dit enthousiasme? Men wil zijn smaak vormen, men wil tot oordelen in staat zijn.
Een duidelijke aanwijzing voor de achterlijkheid van de filmkritiek is dat zij nog steeds doet of er geen verschil bestaat tussen lectuur en literatuur, tussen boulevardwerk en toneel, tussen kijkvoer en films. Als eenmaal dit onderscheid gemaakt is kunnen beide categorieën een gelijkelijk serieuze bespreking krijgen; alleen de maatstaven zijn andere. Maakt men geen verschil, dan ontstaan allerlei verwarringen: vanuit amusementsoogpunt is een film als ‘Pickpocket’ niet geslaagd; artistiek gesproken is van ‘Some like it hot’ geen goed woord te zeggen.
De filmer-amuseur wil in de eerste plaats ontspanning geven. Nu is het helemaal niet nodig alle amusementsfilms op een smeulende hoop te gooien; ook daarin bestaan rangen en standen. De amusementscriticus moet de geestelijke leeftijd schatten, en het niveau van moeheid waarop de film genietbaar is. Verder dient hij het soort te omschrijven: amusementsfilms zijn niet alle amusant: ze kunnen tragisch zijn, of spannend of morbide. Zodra tragiek, suspense en wreedheid niet in dienst staan van het schetsen van de werkelijkheid zijn het ontspanningselementen, bestemd voor een bepaalde categorie toeschouwers.
De filmer-kunstenaar tracht de werkelijk-
[wordt vervolgd]