Films
Film van de maand is west side story. Wie in levende lijve de musical gezien heeft, bereidde zich voor op 'n verrassing: de film is beter. Het gemis van de besloten ruimte wordt ruimschoots vergoed door de winst aan beweging, aan kleur, aan camera-akrobatiek, aan de close-up bijvoorbeeld. Merkwaardige ervaring: het driedimensionale toneel kreeg door de gelijkblijvende afstand tussen zitplaats, toeschouwer en toneel iets tweedimensionaals, de tweedimensionale film iets driedimensionaals door die beweeglijke camera. Men denke met name aan het grandiose begin, als na de ouverture bij open, steeds van kleur, niet van beeld veranderend doek, de camera per helicopter geluidloos over New York zweeft om plotseling als een sperwer omlaag te duiken, naar de speelplaats waar Jets vingerknippend hun dreigende tocht door New York beginnen. De gestileerde decors van de toneelmusical hebben in de ware straten van New York een andere stilering gekregen: de danssprongen van de Jets en de Sharks steken als een acceptabele stilering af tegen de niet op of om kijkende ‘men in the street’. Verder is er de kleur, nooit eerder functioneler gebruikt dan in deze film. Als door een reusachtige binnenhuisarchitect is alles gerangschikt, ook op straat. De rij geparkeerde auto's, in volmaakte kleurcombinatie achter elkaar gezet, de warrige, maar o zo uitgekiende was aan de lijn, de roodgeverfde muur op de achtergrond, de pot gele verf die over de jongens wordt uitgegoten, niet als komisch, maar als ontbrekend kleureffect. En dan de ‘spelers’, - met grote waarheidsgetrouwheid gekoen. Het punt waarop de jonge, sportieve held altijd al dan niet door de mand valt, is de manier waarop hij wegholt. Gérard Philipe (Fanfan la Tulipe) kon niet lopen. James Dean liep als een atleet. In West
Side Story loopt iedereen als een atleet, zelfs Richard Beymer als Tony (Peter in het Dagboek van Anne Frank), ook al is hij, hélas, hélas, hélas, te soft voor West Side Story. Indrukwekkend is daarentegen George Chakiris als Bernardo, bijna even indrukwekkend zijn Rita Moreno (Anita), Tucker Amith (Ice), Russ Tamblyn (Riff). Natalie Wood (Maria) is bevredigend goed, maar niet om kapot van te raken. Was het een eis van de musical, of van de producer, dat de Portoricaanse Maria zo naar het blanke, en de blanke Tony zo naar het donkere neigt? Als om een te groot kleurverschil tussen de geliefden te voorkomen?
Aanbevelenswaardig: la ciociara, van Vittorio de Sica, met Sofia Loren. Onderschat door de kritiek, die iets anders zocht dan De Sica wilde vinden. vrouwendroom, van Ingmar Bergman, een uit 1954 daterend stuk van de legpuzzle Bergman, dat iedere liefhebber gezien moet hebben. Francofielen, heb ik opgemerkt, zijn allergisch voor Bergmans ‘houten koppen’. Vrouwendroom zit compositorisch zwak in elkaar, het slot is zelfs een faux pas. Maar vooral tussen Eva Dahlbeck en Ulf Palme gaat Bergman geen confrontatie uit de weg, en zijn genadeloye dialogen doen aan de Skandinaviërs Strindberg en Ibsen denken.
breakfast at tiffany's mag men gaan zien, maar het hoeft niet per se. Audrey is plezierig om te zien, maar Mickey Rooney als een karikaturale Japanner is walgingwekkend, en ook George Peppard, een voornamelijk vleeskleurige kruising tussen Pat Boone en James Stewart, draagt weinig bij. De rolprent moord is ook geheel vrijblijvend aanbevolen. Van de angstpauze en de lafaardshoek waar men zijn geld terug kan krijgen moet men zich niet te veel voorstellen. Men moet wel over veel moed beschikken wil men zich naar deze hoek begeven, en bovendien over sprintersgaven, want binnen de 45 seconden dient men zich te hebben aangemeld. Meer iets voor een goed georganiseerde ‘gang’ van nozems, om de bioscoopdirectie een putsch te bakken.
N.S.