wist overigens al wel dat die trots op een zwarte huid, die vooral in de litteratuur duidelijk tot uiting komt, nog een reactieverschijnsel was, een natuurlijke en ook wel gezonde reactie, maar een voorbijgaande, en dat er pas na de reactie, als ook een zwarte huid een doodgewone zaak was geworden, kans was op een werkelijk eigen cultuur.
Zover is het nog niet. Wat ik hier pas goed ben gaan beseffen is de enorme omvang van de cultuuroverdracht die in Afrika aan de gang is. Zij loopt van de introductie van het Christendom en van aluminium pannen tot die van nieuwe houdingen bij het liefdesspel. Ik kan me de hoogmoed van de Europeaan voorstellen die ziet hoeveel er van hem overgenomen wordt en ook de minderwaardigheidsgevoelens van de Afrikaan die merkt hoe weinig er overblijft dat te gebruiken is.
Zover is het ook nog niet omdat juist die Europese hoogmoed maakt dat zelfs de hoogontwikkelde Afrikanen in laatste instantie niet als gelijken worden aanvaard. In Kenya komt dit duidelijk tot uiting in de arbeidsvoorwaarden die voor de verschillende rassen gelden en nog duidelijker in het sociale verkeer tussen de rassen, dat buiten de werkkring eenvoudig niet bestaat. Maar in zekere zin lijkt me dat nog te verkiezen boven de toestand in Noord-Rhodesia, waar de regering de afgestudeerde Afrikaan met strijkages binnenhaalt, een goede baan geeft met auto en een huis in de Europese wijk en hem vertelt dat hij nu anders is dan de andere Afrikanen. De laatsten verwachten van hem dat hij hun standpunt aan de regering duidelijk zal maken, maar als hij dat doet is het spoedig gedaan met zijn welstand; hij mag zich trouwens als ambtenaar niet in de politiek begeven. Hij wordt dus voor de keuze gesteld tussen een aangenaam leven met comfort waaraan hij gewend is geraakt en behoefte heeft en de veel beroerder materiële omstandigheden. die de identificatie met zijn rasgenoten onvermijdelijk meebrengt.
Maar wat mij nog het meest verbaasd heeft was, dat in de verhouding tussen Lish, Hiram en mij alle ingrediënten voor een vriendschap aanwezig waren, behalve misschien tijd; en dan bedoel ik niet de vriendschap van een halfzachte idioot die het zo goed met de negers meent, maar een vriendschap waaraan ik dezelfde eisen kon stellen als ik in Holland zou doen.
Na een paar dagen praten en luisteren in Makarere College, dat op een heuvel aan de rand van de stad ligt, de gebouwen en studentenverblijven ver uit elkaar tussen bomen en grasvelden, werden wij door de Hollandse kolonie in Kamapala uitgenodigd om een avond in haar midden door te brengen. Er was bier en erwtensoep en belegde broodjes en helemaal geen reden om de mensen tegen te spreken, en toch hebben wij dat gedaan. Misschien kwam het wel doordat er nogal wat jongemannen van even in de twintig rondliepen, die teveel geld verdienden, iedereen met jij aanspraken en klaagden omdat er geen whisky was, en die ons prikkelden. Hoe het ook zij, bijna allemaal hebben wij die avond wel aan iemand laten merken dat wij eraan twijfelden of hij er veel van begreep. Ikzelf raakte in gesprek met een mevrouw, een beroemd woestijnreizigster van wie ik nog nooit had gehoord, en ik moet zeggen dat ik de kans kreeg om te vertellen wat ik op het hart had, n.l. dat de Europeanen in deze landen hun mening van elkaar overnemen. Waarschijnlijk werd het haar tenslotte te gortig, zij begon tenminste voorbeelden te geven om mij beter te leren: een huisjongen die op een piano wilde strijken, een dienstmeid die het strijkgoed niet behoorlijk met water kon besprenkelen, een studente die een lootje niet zo kon vouwen dat het nummer niet te zien was, etc.; voorbeelden, waaruit ik tot mijn grote vreugde en niet zonder pedanterie leerde wat er nu precies onder ethnocentrisme verstaan moest worden.
Misschien is het niet fair om een dame met drie van haar eigen voorbeelden die ze God weet ongelukkig had gekozen, af te doen. Laat ik er dan eerlijkheidshalve aan toevoegen dat zij beroepshalve ook wel ontwikkelde Afrikanen thuis ontving en dus niet alleen aan de hand van haar huispersoneel oordeelde. Haar conclusie luidde, dat je de Afrikanen niet leerde kennen, niet tot in hun ziel - if they have one, werd er tot drie keer toe bijgezegd. Fransen ook wel niet helemaal, dat gaf zij toe, maar toen moest er erwtensoep gehaald worden en ging zij zo hardnekkig de voorkeur geven aan een van die plaatselijke jongens, dat het daarbij gebleven is.
Bezadigder mensen vonden later op de avond de goede argumenten om het maar over iets anders te hebben: jullie horen het maar van een kant, en vooral: jullie blijven tekort. Daar viel weinig tegen in te brengen, en we brachten er ook niet veel tegen in, zelfs niet, dat lang blijven ook niet zoveel schijnt te helpen.
De tekeningen in dit nummer zijn van Jan Budding