met hun minister, zijn toen ook door de knieën gegaan.
Het niet-uitvoeren van een mode echter is een normale zaak. Een minister heeft een eigen verantwoordelijkheid. Niet de Kamer, maar hij regeert. Wanneer een meerderheid tegen dat beleid is of tegen een belangrijk onderdeel van dat beleid, moet zij een motie van afkeuring indienen of tegen de begroting stemmen. Dit hebben de confessionele partijen bij Binnenlandse zaken en bij Volkshuisvesting niet gedaan. Aan hen dus de schuld.
Zolang Nieuw-Guinea het internationale probleem blijft, dat iedere woordvoerder als camouflage voor zijn machteloosheid kan gebruiken, hoeft het kabinet niet bang te zijn voor het parlement. En daarom waren die moties over de ambtenarensalarissen en de woningbouw lege hulzen. Parlementair bezien althans. Want dat zij voor het electoraat toch altijd bruikbaar zijn, is een gedachte, die bij al die ‘motionele’ fracties zeker niet alleen door het achterhoofd heeft gespeeld. De motie als parlementaire uitspraak is aan het ontaarden en verliest haar kracht steeds meer. Dat ligt niet aan de ministers, doch aan de Kamerfracties zelf.
Met het bedrijven van moties kan men ook zijn politieke onbekwaamheid verraden. Een goed voorbeeld hiervan zijn de moties van de K.V.P.'er Van Doorn over de spijtoptanten die niet werden uitgevoerd. De K.V.P.'er kwam nooit tot een interpellatie en een motie van afkeuring, maar wendde zich ten einde raad met schriftelijke vragen tot De Quay, die de negatie van de verlangens van de K.V.P.'er nog eens duidelijk accentueerde. Mr. Van Doorn ondernam toen niets meer. Nu weet iedere insider, dat het beschuldigingsvolume van deze vrijgestelde officier van justitie omgekeerd evenredig is aan zijn politieke benul en durf, maar hij is toch nog altijd de voorzitter van de K.V.P. en dat fnuikt het prestige van de Kamer iets meer.
Een ander voorbeeld: toen de K.V.P.'er
Andriessen verleden week zijn motie over de woningbouw in stemming bracht, wist hij al, dat minister Van Aartsen de motie niet zou uitvoeren. Bruins Slot had deze mededeling aan de bewindsman ontlokt; de K.V.P.'er was daar boos over, maar zonder enige reden. Toch trok Andriessen zijn motie niet in. Men aanvaardde dus een motie, die volstrekt zinloos was. En bij de hoofdelijke stemming over de begroting hechtte de K.V.P. haar goedkeuring aan het beleid van de minister. Natuurlijk kunnen de K.V.P.'ers straks gaan zwaaien met die motie op verkiezingsvergaderingen. En met succes waarschijnlijk, want enig inzicht in de parlementaire procedure en het politieke spel plegen partijleiders zelden of nooit aan hun gehoor te verstrekken. Zij plegen te vertellen, hoe moeilijk alles was, hoe voortreffelijk zij het hebben gedaan en wat zij verder allemaal van plan zijn.
En dan herinner ik ook nog aan de actie van de K.V.P.'er Lucas tegen het pakket belastingmaatregelen, die minister Zijlstra terecht beantwoordde met het ‘onaanvaardbaar’. Een minister van financiën, die het specifieke middenstandsgetreiter van de heer Lucas niet met een politieke oorveeg beloont, is een zwakke minister. Een andere zaak: waar was de K.V.P. toen?
Om niet te eenzijdig te schijnen, herinner ik ook aan de kabinetscrisis over de woningbouw in december 1960, toen de antirevolutionairen het parlement belachelijk maakten en aan de voetbaltoto, toen in de Tweede Kamer de liberalen terugdeinsden voor een loos dreigement van minister Beerman.
De socialisten kunnen deze parlementaire periode natuurlijk beschouwen als het dieptepunt van verval. Misschien niet ten onrechte, wanneer zij de lange reeks van hun eigen zinloze moties meecalculeren. Want de onhandige en vaak tactloze oppositie is er mede oorzaak van, dat de regeringspartijen één passief front zijn gaan vormen in de Kamer. Maar wat ook alle oorzaken zijn, een dieptepunt is er in zekere zin bereikt. Een verklaring kan men hier ook zoeken voor de intense buitenparlementaire activiteit, in het bijzonder bij de K.V.P., een onsamenhangende groep, die een concrete politieke besluitvorming het meest belemmert. Een zwakke fractie van weinig kwaliteit, een falende fractieleider; een partij met bestuursmoeilijkheden, omdat de roomskatholieke intelligentsia zich steeds meer van haar distantieert.
Het gemeen overleg was een hulpmiddeltje voor het kabinet. De regering en de rege-