Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd[Vervolg Het Realistische schilderij]en zijn jonge vriend. Eenvoudige sympathieke, antipathieke en vooral belachelijke eigenschappen verschijnen hier onschuldig onder het hoofdstuk ‘beestachtigheden’. De zaak wordt pas onveilig wanneer de indentificatie doorgezet wordt en met raffinement opgevoerd, zoals in de Dierverhalen van Koolhaas en andersom: in de vergelijkingen die bv. de expressionist Georg Grosz trok om duidelijk te maken wat hij in zekere mensen beestachtig vond. Wat zoeken contemporaine schilders uit vele landen als Westerik, Hegedusic, Nolan, Shan, Spencer, Landuyt met hun accentverschuivingen van de realiteit? Zij zijn onderling verschillend, maar delen toch die gemankeerde werkelijkheid die ontstaat door het bieden van een overdosering der realiteit. Men kan kijken en zien en het geziene plaatsen in een ordening waarbij de dingen ten opzichte van elkaar een zekere logica vertonen. Het genreschilderij uit alle ‘burgerlijke’ perioden, is daar een voorbeeld van. Wanneer men de werkelijkheid echter zo schildert dat men er ieder detail van kan aflezen, dan verschijnt zij zoals zij ons nooit voorkomt in het geheel van onze gewaarwordingen. Dan wordt immers het kijken naar een ding of een incident verzwakt door het vorige en het volgende moment van aandacht. Door het ‘denken’ dat wij er bij doen, door de associaties die wij er aan ervaren, door de wisselende sympathie die wij er voor koesteren. De realiteit is niet autonoom. Zij is niet alleen de verschijning vàn een ding, maar de verschijning van een ding voor ons. Het realistische schilderij doet ons echter kijken alsof wij een onderwerp allèèn met die scherpte van blik en die intensiteit kunnen beschouwen. Vandaar dat de indruk van een dergelijke schilderwijze vrijwel altijd dezelfde zal zijn: die van een overspannen schrikbarende werkelijkheid. Zovele, bv. abstracte, schilders spreken met een zekere onachtzaamheid over het feit dat zij ‘de wereld achter de dingen’ schilderen, daarmee een mystieke zin gevend aan nieuwe tekens, kleuren en com- | |
[pagina 16]
| |
Een dergelijke ‘bewijsvoering’ geschiedt het overtuigendst wanneer het schilderij ook in andere factoren overtuigt. Wanneer de schilderkunstige waarde dus gelijk evenredig is met de inhoud. Wanneer die inhoud werkelijk de andere zijde van de vorm is. Maar ook de inhoud schiet wel eens te kort bij de vorm. Wanneer Hegedusic de gevel schildert van een verweerd huis met vuilnis op de straat en luiers voor de ramen wil hij binnen dit naargeestige realisme toch ook de opgewekter details betrekken. Of moeten deze eerst recht de ellende doen uitkomen? Hoe dat zij: er zweeft een vrolijk ballonnetje uit een van de zwarte venstergaten: o drama muur en glimlach van de rose ballon. Een dergelijke tegenstelling noemt men schrijnend, maar op deze wijze verbeeld is zij niet minder dan smakeloos. Wanneer de Nederlander Westerik daarentegen een man en vrouw in zwemcostuum in het water zet, beschouwt hij alles: gezichten en lichamen, borst- en okselharen, het water en de bomen op de achtergrond. Zo wordt het wonder toebedeeld aan de banaliteit, menselijke grootheid verbonden met menselijke stupiditeit. Het is de verbinding van die factoren, van analyse en lyriek, van absurd detail en sublieme synthese, van onderwerp en schilderkunst, die dit schilderijGa naar voetnoot*) tot een excellent voorbeeld van hedendaags realisme maakt: het geeft intense aandacht zonder vooroordelen en zonder achterbakse moraal. Dat vormt ook het grote verschil met het realisme van Willink c.s. In talrijke van diens schilderijen ligt de uitkomst van iedere beschouwing vast: de klassieke wereld is tot een ruïne geworden, de beelden zijn van hun sokkel gestoten, letterlijk, figuurlijk, letterlijk, figuurlijk, etc. Zij waren de fraaie illustraties bij de ‘Schaduwen van morgen’ en daarom in intellectuele kring ten zeerste geapprecieerd. Ook bij de realist Ben Shan vindt men meer sociale moraal. Maar ook bij hem ziet men dat hij op zijn best is zonder die tendenzen. De kunstenaar mag op zijn best zijn zonder ‘moraal’, het is toch altijd een dergelijk gebrek dat hem het meest wordt aangerekend. Niet wanneer hij bloemen schildert, of een naakt, of de natuur, maar wanneer hij iets schildert waarover men gewoon is te moraliseren. Hij mag niet - als een echte schilder, vind ik - zeggen: dit is de mens, dit stumperige en tegelijkertijd supreme schepsel in die gestalte. En toch is de realistische kunstenaar vandaag bescheidener dan ooit. Hij zegt nauwelijk: dit is de mens. Hij vraagt 't: is dit de mens en is dit zijn werkelijkheid? Hij heeft echter geen antwoord, of beter: het antwoord zit in de vraag. Voor het grote publiek betekent dit dat hij niet positief genoeg is. Dat is een zonde. Daarom is zelfs de realistische schilder Westerik, die een uitkomst zou moeten betekenen voor alle Vromen en andere lieden met geprangd gemoed, toch een schilder met een beperkte appreciatie. Want wat men wil is perspectief, zo niet lineair, dan toch humanitair. |
|