volking hamstertochten ondernam vooral naar het Regierungsbezirk Oldenburg en Oost-Friesland; de treinen bezweken soms onder de aardappelzakken. De boeren hebben toen in de letterlijke zin van het woord kans gezien voor een appel en een ei hun bedrijven weer op te bouwen. Een ander verschijnsel van de eerste na-oorlogse tijd was, dat in het betrekkelijk rustige en dunbevolkte gebied een groot deel van de eerste vluchtelingenstroom werd ondergebracht. In de eerste twee jaren na de wapenstilstand is wel 70 pct van de bijna 8.000.000 vluchtelingen en ontheemden in Neder-Saksen ondergebracht. Na de geldsanering heeft zich een tweede migratiegolf voorgedaan, waarbij een deel van de vluchtelingen naar de industriegebieden vertrok. Vooral de agrariërs en daarbij met name de Oost-Pruisen bleven in Neder-Saksen. De structuur van het land en van zijn economie hebben er toe geleid, dat de grote toestroom van arbeidskrachten niet diezelfde economische impuls met zich heeft medegebracht, die in de industriegebieden is opgetreden.
Dat West-Duitsland met zijn rooms-katholieke Rijnland en Beieren toch nog voor het grootste deel (circa 52 pct) als ‘protestant’ geldt, dankt het aan Neder-Saksen, waar dan ook geen meerderheid der religieus-opgezette partijen (CDU/CSU) bestaat.
Juist in Neder-Saksen komen voortdurend incidenten met extremisten voor (oud-nazi's, anti-semieten, voormalige ‘Junkers’ e.d.). Terwijl het aan de Ruhr niet meer voorkomt, dat politie-agenten schreeuwen en snauwen of zich tot een hogere orde rekenen, komt dat in Neder-Saksen nog regelmatig voor; het openbare leven is hier nog het minst bij de meer democratische geest aangepast. Hetzelfde verschijnsel ziet men in een ander gebied, dat op de grens van ontwikkelingsgebied leeft: de Eifel. Iets van de geest van het ‘Alte Preussen’ is hier bepaald duidelijk nog bewaard gebleven. Wanneer de bevolking van het Ruhrgebied in de zomer naar zee wil, kiezen ze niet alléén Holland omdat het zo goedkoop is. Een paar onvriendelijkheden van Nederlandse zijde kan men eventueel veel beter verdragen dan de stugge houding aan de kust van de Waterkant. De Noordzeebadplaatsen moeten het dan ook overwegend van een clientèle hebben, die van wat verder weg komt (Hessen, Beieren). ‘Die kenn'n us neit’, zegt een Fries uit Aurich, die het wel dóór heeft. Tussen Emden en Wilhelmshaven naar beneden tot de streek van Friesoyte (spreek uit: Friezuite), Cloppenburg en Vechta bevinden zich nog rudimenten van een Friese enclave, die voor linguisten bijzonder interessant is, maar moeilijk te onderzoeken vanwege de afwijzende houding der plattelandsbevolking tegenover nieuwsgierigheid. Mede omdat een groot deel der predikanten zijn opleiding nog altijd in Kampen krijgt, dringt hier van de Nederlandse grens af het Gronings meer en meer op in de enclave. In de namen der oorspronkelijke bevolking is een vrij sterke invloed te merken van elementen, die uit het gebied tussen Groningen en de grens zijn geëmigreerd naar Oost-Friesland en Oldenburg: Diddo Diddinga, Menno Menninga, Fokke Fokkema etc. In Leer vindt men nog Mennonieten en er is zelfs een straat naar Ubbo Emmius genoemd. Terwijl in andere grensgebieden zoals
het Graafschap Bentheim de Nederlandse kernen altijd vrij sterk en zelfstandig zijn gebleven (Nordhorn) is in Oost-Friesland en Oldenburg de assimilatie sterk geweest; een familie met de naam Van Ophuyzen in Leer kan niet meer terugwijzen op een Nederlandse afstamming, hoewel die er hoogst-waarschijnlijk geweest zal zijn.
Tussen Groningen en Bremen geeft men zich de laatste jaren wel enige moeite zekere grenslandbetrekkingen aan te knopen, maar erg vlot dat niet, ook al omdat economisch de condities niet zo gunstig zijn. Het Wirtschaftswunder heeft hier b.v. veel minder de gunstige impuls van de ‘Lastenausgleich’ gehad omdat er zoveel individueel zwaar berooide vluchtelingen waren (grondbezitters, kasteelheren etc.). De Lastenausgleich komt neer op een belasting van het vermogen voor ongeveer de helft, die over een aantal jaren verdeeld wordt ingevorderd zonder het vermogen als zodanig aan te tasten. De opbrengst van de Lastenausgleich dient voor rehabilitatie en wederopbouw. Dit is in de industriegebieden een machtige economische impuls geweest, maar in deze agrarische deelstaat werkte het systeem minder bevruchtend op de economische activiteit. Als Hamburg en Bremen deel zouden uitmaken van de staat Neder-Saksen zou de economische positie veel gunstiger zijn. Maar daar is geen kijk op, want vooral Hamburg is gesteld op zijn status van vrije Hanzestad en men ziet daar heel wat liever uit over de wereldzee dan over de Nederduitse laagvlakte, waar ‘vossen en hazen elkaar goedendag zeggen’, waarop men eigenlijk een beetje neer ziet. De kosten van deze februarivloed worden op het ogenblik grofweg geraamd op twee miljard DM, waarvan het grootste deel voor Hamburg. Een der spreuken van Hamburg is echter: Never say die, en evenals in 1945 zeggen ze er nu weer: We hebben de Elbe nog.