Poll, Roukens en de joodse groep
J.A. Emmens
In Hollands Weekblad 141 kiest redacteur Poll partij voor zijn medewerker Roukens, de man die zich wel met Eichmann, maar niet met zijn slachtoffers kon identificeren (HW 136) en daarom door Tamar in Vrij Nederland van antisemitisme werd beschuldigd (verg. HW 141). Poll doet dit na een uitvoerig betoog waarin hij, zinspelend op enkele opmerkingen van Tamar, zijn opvatting van het karakter van het Hollands Weekblad uiteenzet. Hij verbindt dusdoende de kwestie van het vertrouwen in Roukens met de kwestie van het vertrouwen in het blad als geheel en zijn pleidooi voor ‘de open fronten’ wordt zelf een gesloten front, dat optrekt onder het motto: geen Roukens, geen Hollands Weekblad, want wie Roukens van antisemitisme beschuldigt, maakt het individualisme van dit blad onmogelijk.
Laat ik eerst nagaan welk individualisme ik volgens Poll onmogelijk maak, alvorens ik Roukens van antisemitisme beschuldig. Het blijkt een onopgeblazen individualisme te zijn dat twijfelend en nadenkend tussen twee groepen vertoeft, die beide lijden aan een ‘misplaatst collectief superioriteitsbesef’. Deze groepen zijn resp.: de ‘nationalisten, die de eigen vlag, de eigen taal, de eigen politiek en het eigen gelijk door dik en dun hoog houden’, en de ‘anti-nationalisten, die steeds vol zijn van zelfkritiek, die zichzelf en de hunnen een nieuwe slavernij toewensen “waarin misschien het Christendom zich zou kunnen hervinden”.’
Tussen de aanhangers van ‘Door De Eeuwen Trouw’ dus, en de medestanders van Dr Dippel, vertoeven Poll's favorieten, die gewoon zijn niet in ‘een groepje’ na te denken. De beide vijandige groepen kwalificeert Poll als ‘rechts’, maar de gevolgtrekking dat de medewerkers van het Hollands Weekblad dus ‘links’ zouden moeten worden genoemd, ontbreekt. Terecht overigens, want over ‘links’ en ‘rechts’ binnen de grenzen van het Hollands Weekblad will Poll eigenlijk helemaal niet praten - hij gebruikt het woord ‘rechts’ alleen maar, omdat Tamar het voor hem blijkbaar pijnlijke begripspaar nu eenmaal te berde had gebracht.
Dit deel van het betoog lijkt mij hoofdzakelijk van belang als rookgordijn, bedoeld om de tegenstellingen binnen het blad althans nominaal onder één noemer te brengen en op die manier de problematische Roukens te kunnen handhaven. De twee groepen immers waartegen Poll zich, op zichzelf terecht, verzet, maken in totaal maar een fractie uit van wat men de mogelijkheden van het Nederlandse volk zou kunnen noemen. Wanneer het blad zijn betekenis zou moeten ontlenen aan het bestrijden van deze twee groepen, of aan het vormen van een tegenwicht ertegen door zoveel mogelijk nadenkers en twijfelaars aan het woord te laten, dan heeft het zijn taak glansrijk volbracht en kan het worden opgeheven. Wanneer het daarentegen zijn belang ontleent aan een discussie over ‘onoplosbare conflicten’, zoals Poll suggereert, een discussie waarbij naar mijn smaak de Pollse ‘verbindingsdraden’ wel eens in gevaar mogen worden gebracht, dan is het nu wel hoog tijd om het twijfelen en nadenken even te laten varen en aan deze discussie te beginnen. Er zijn nog voldoende ideeën in omloop die kwaadaardiger zijn dan de gedachtegangen van Prof. Gerbrandy of Dr Dippel. Eén daarvan is het idee dat er een joods ‘ras’ bestaat.