wie alle polemische instincten in zo'n inleiding een onweerstaanbare kans krijgen. Toch lijkt het mij niet moeilijk in te zien waarom hij ‘schokkende woorden’ wilde gebruiken in een teder bedoeld boek. Voor hem werd de tederheid pas mogelijk wanneer men de ‘schok’ had doorstaan. Die woorden, schreef hij immers ook, ‘don't shock at all after a while’. Als men zo ver is, is een eerste, maar belangrijk obstakel voor de tederheid à la Lawrence uit de weg geruimd.
In dit licht wordt geloof ik ook de aangevallen passage duidelijker. Het punt lijkt mij niet, zoals in Encounter wordt beweerd, dat Lawrence de Italian way aanprees. Die manier paste blijkbaar in Mellors' kruistocht tegen de schaamte. Lawrence deelt met nadruk mee dat Connie Chatterley het niet prettig vond, maar juist ‘rather awful’; al was zij, achteraf, bereid de hogere wijsheid van haar minnaar te erkennen. Dat de handeling hier alleen aangeduid wordt, kan verband houden met Lawrence's wens om een evenwicht in stand te houden tussen de ‘sincerity’ en de ‘tenderness and beauty, which will save us from horrors’, die hij in zijn brief aan Harriet Monroe als de voornaamste kwaliteiten van zijn werk wilde zien. Wij weten ook dat hij een afschuw had van het ‘épater le bourgeois’,
waarvan hij Gide en Joyce betichtte. Het is ook hierom denkbaar dat hij, in zulke momenten van liefde die weinig met maneschijn te maken hebben, het gevaar heeft ingezien van te epateren wanneer ronde woorden al te schokkend zouden werken. Het was tenslotte 1928 - en dat wij sindsdien weer een beetje 16e eeuwser zijn geworden, ligt niet in de laatste plaats aan Lawrence. Wat laffe, morele en artistieke inconsequentie is blijkbaar voor een Oxfordse don, zou met meer recht schrijverstact genoemd kunnen worden - waar die professor, blijkens zijn stuk, dan ook geen notie van heeft. En dat die passage ‘duister’ zou zijn voor wie de twintig is gepasseerd, lijkt mij een moeilijk vol te houden bewering. Het valt immers niet te ontkennen dat Lawrence zich veel moeite heeft gegeven, en in ronde woorden, om die lezer voor te bereiden, voor wie Griekse vazen en de Italian way zonder meer, niet verhelderend genoeg zouden zijn. Er wordt trouwens ook nog verwezen naar Abélard, die geen probleem maakte van wat in de liefde is geoorloofd of niet: ‘Quoi encore? Notre ardeur connut toutes les phases de l'amour, et tous les raffinements insolites que l'amour imagine, nous en fimes aussi l'expérience. Plus ces joies étaient nouvelles pour nous, plus nous les prolongions avec ferveur, et le dégout ne vint jamais.’ Zoveel vanzelfsprekende, zakelijk en snel genoteerde aanvaarding van de ‘feiten’, die Abélard ook bij zijn lezers bekend veronderstelde, en dat in het jaar 1118 (naar schatting tenminste) - Lawrence kan er jaloers op zijn geweest.
Om misverstanden nu te vermijden: ik zou niet graag voor een bewonderaar, door dik en dun, van D.H. Lawrence worden gehouden. Zijn geschriften doen mij te dikwijls denken aan die ouderwetse baboes, die in de Oost bij onwillige blanke kindertjes de rijst met de duim door de mond duwden. Maar als een toch verdienstelijk blad als Encounter het niet beneden zich acht om zulke zwaarwichtige onzin tegen hem te plaatsen als van de genoemde hooggeleerde, dan beseft men plotseling weer de betekenis, ondanks alles, van deze Engelse Rousseau, een betekenis waar zijn brieven nog gemakkelijker in doen geloven, in veel opzichten, dan zelfs een werk als Women in Love, een werk van een groot romancier ongetwijfeld, maar dat voor mijn smaak toch ook nog te veel door de dwingelandij van de Lawrenciaanse mystiek is aangetast.
De fabel op pagina 16 is van Leo Vroman met een tekening van Peter Vos.