verhogen; die vloed van details die overdadig aandeed, verleent de figuren juist hun derde dimensie, en, tegen de historische achtergrond die inderdaad van secundair belang blijft, gaan zich mensen aftekenen die niet alleen herkenbare, nog steeds boeiende conflicten belichamen, maar die zelfs door onze grotere vertrouwdheid met psychische mechanismen wellicht voor de gemiddelde toeschouwer in onze tijd aan intrigerende kracht hebben gewonnen. In dit eerste deel van Hendrik IV worden vier karakters met elkaar geconfronteerd die symbolisch zijn voor vier mengverhoudingen die in een mens kunnen optreden, tussen zijn hogere aspiraties (zijn ‘ideaal-ik’) en zijn driftmatige, egoïstische impulsen (zijn ‘es’ om weer met Freud te spreken). Als uitersten staan hier tegenover elkaar: de jonge heldhaftige prins Henry Hotspur en de verlopen edelman Sir John Falstaff; Hotspur, overkokend van nobele driften, vertegenwoordigt de compromisloze idealist, terwijl Falstaff de al even compromisloze deugniet is, de zich om geen enkele erecode bekommerende non-conformist, wiens enige ideaal het is, zich het leven zo aangenaam mogelijk te maken. Tussen hen beiden in staat Henry IV, koning geworden door de gebruikelijke intriges en moordpartijen, maar die, eenmaal op de troon, graag dat bloedige verleden zou goed maken door een voorbeeldige regeringsperiode, compleet met kruistochten en onbaatzuchtige opofferingsgezindheid.
Shakespeare speelt het klaar om elk van deze karakterstructuren te tonen met alle voor- en nadelen van dien. Hotspur is dapper en edelmoedig, maar tegelijk ook onnadenkend, roekeloos en onmatig. Hij komt uit drift in opstand tegen zijn koning en zet dan een bij voorbaat hopeloze rebellie op touw, waarin hij dan ook, uiteraard moedig vechtend, de dood vindt. Falstaff is niet alléén een dronkelap en lafaard, maar ook geestig, onverstoorbaar, niet te deprimeren en van een zekere grootmoedigheid en grandezza tot in zijn boevenstreken; toch verliest hij door zijn verregaande onbetrouwbaarheid uiteindelijk de achting van al zijn vrienden en wordt later ook door Henry V verstoten. De koning zelf wordt in de eerste regel van het stuk al geïntroduceerd als bleek en afgetobd. Hij gaat ziekelijk gebukt onder zijn slechte geweten en is duidelijk de nietgeïntegreerde persoonlijkheid, die door driftbuien zich onnodig vijanden maakt onder de vroegere vrienden die hem aan de macht hebben gebracht.
Shakespeare veroordeelt dus nergens expliciet, maar laat de onvolkomenheid van
deze karakters proeven uit de taal die ze gegebruiken, uit de conflicten die ze oproepen en bovenal uit de afloop van die conflicten die hun onvolgroeidheid en hun tekortkomingen in menselijke zin, duidelijk doen uitkomen. De koning bijvoorbeeld wordt in het voor de opstand beslissende gevecht bijna gedood, maar dan nog net op tijd gered door zijn zoon Henry, bijgenaamd Prins Hal, die hij op dat moment als zijn meerdere moet erkennen, terwijl hij die zoon juist steeds als onwaardig had beschouwd, zodat hij op het moment van de overwinning toch ook weer een geestelijke nederlaag lijdt.
Hij blijkt hier, symbolisch weergegeven door de krachtverhoudingen op het slagveld, in wezen de mindere van zijn zoon, de latere Henry V in wie Shakespeare ons dan ook het portret heeft getekend van zijn ideaalvorst.