Korte commentaren
Politiek en communicatie
Drie kapitalen met een erlangs glippend cartoonmannetje. Alleen hieruit kon de kijker opmaken, dat de eerste tien minuten politieke televisiezendtijd door de KVP werden verzorgd. Het oppervlakkige filmpje over het provinciaal bestuur dat volgde, voorzien van muziek en commentaar in de commerciële peptrant, had door elke willekeurige ambtelijke voorlichtingsdienst gemaakt kunnen zijn. Het eigen gezicht van de KVP werd zorgvuldig gecamoufleerd. Omdat het er niet is of omdat men het niet wilde laten zien? Ik houd het beleefdheidshalve op het laatste. Zonde van de zendtijd was het, op deze manier.
Drie studenten stellen vragen aan minister Luns, ten overstaan van het televisiepubliek. Keurige, brave vragen, die geen enkel element van kritiek bevatten. De heer Luns beantwoordt ze beleefd, vrij uitvoerig voor zijn doen, maar toch een tikje gejaagd. Men mocht eens vergeten, dat hij een man is die zijn tijd méér dan nodig heeft. ‘Bijna half vijf, heren’, zegt de minister tegen de jongens die braaf hun best hebben gedaan om te vertellen dat het avond en een rechtstreekse uitzending is. Anderhalve vraag dus nog. ‘En mag ik de heren nu een kopje thee aanbieden?’ - ‘Graag excellentie’. De bode met het theeblad krijgen de kijkers helaas niet meer te zien. Wel herinnert de omroepster hen er nog even aan, dat het programma heel uitdagend ‘Onder vuur’ heette.
Vuur en binnenlandse politiek verdragen elkaar slecht in dit land, waar bewindslieden verslaggevers van pers, radio en televisie bij voorkeur beschouwen als jongelui die recht hebben op iedere minuut een ongevaarlijke kwinkslag. Waar met name televisieverslaggevers vaak al blij zijn, als ministers hen een vriendelijk woord willen toevoegen, dat dan meestal vergezeld gaat van een verontschuldiging naar keuze: prematuur, u begrijpt in dit stadium, eerst de kamer inlichten. Een land ook, waar politici als ze bij uitzondering eens met elkaar om de tafel voor de televisiecamera's gaan zitten, vooral duidelijk willen laten blijken dat ze het op veel punten eens zijn (over de verhouding tussen parlement en pers, over die tussen parlement en volk of over de vaderlandsliefde - o nee, dat waren geen politici).
Flink zijn wij bij de Nederlandse televisie vooral, wanneer er buitenlandse toestanden te kritiseren vallen. Maar och arme, als in een buitenlands televisieprogramma eens kritisch wordt gesproken over een probleem, waarbij Nederland betrokken is. Over Nieuw-Guinea bijvoorbeeld.
Een ‘linkse’ publicist (James Mossman) mag in het B.B.C.-magazine Panorama, onder de vleugels van de kolossale Richard Dimblebey, steunpilaar van de Establishment, zomaar onaardige dingen zeggen: dat de stichting van de Nieuw-Guinea Raad te laat is gekomen; dat de installatie van die Raad gepaard ging met alle praal en staatsie van het koloniaal gezag (men zag de besterde uniformboezem van de telegenieke heer Platteel); dat Amsterdams kerken en herenhuizen grotendeels met geld uit Indië zijn gebouwd; dat minister Luns hardnekkig is; dat het Nederlandse volk zich voor het probleem Nieuw-Guinea nauwelijks interesseert.
Zó iets nemen wij niet. De ambassadeur begeeft zich naar Broadcasting House, om bij Hugh Carleton Green, de directeur-generaal van de Corporation, een officieel protest in te dienen. De Britse bladen maken er melding van, omdat het de eerste keer in de geschiedenis van de B.B.C. is, dat zoiets gebeurt. De Nederlandse kranten vermelden het ook. De meeste vertellen niet, dat een belangrijk deel van Mossmans programma was gewijd aan het werk van zending en missie, aan de niet-koloniale geestdrift van jonge bestuursambtenaren op eenzame posten. Dat de commentator over de missionarissen en de bestuursambtenaren vooral goede dingen zei.
Ik heb het programma toevallig gezien. Ik heb er over gepraat met B.B.C.-mensen die het heel informatief vonden en die zeiden nu méér te begrijpen van de Nederlandse aspecten van het probleem (en dat niét in ongunstige zin). Dat was voor iemand iets wist of verwachtte van een diplomatieke stap.
Het is voor Nederlands regeerders blijkbaar moeilijk zich voor te stellen, dat men bij een ‘nationale omroep’ als de B.B.C. zoiets als een eigen redactionele verantwoordelijkheid kent. Dat in een programma als Panorama, maar eveneens in tal van andere uitzendingen, óók het beleid van de Britse regering op allerlei punten gekritiseerd, en soms fel gekritiseerd, wordt. Maar meestal zal een Britse minister niet néé zeggen, als hem wordt gevraagd zijn visie tegenover die van anderen te stellen.
De zaak heeft nog een ander aspect: dat van de simpele communicatie. Wij zien anderen anders dan zij zichzelf zien. Dit geldt