Identificatie
(Overgenomen uit Vrij Nederland van 3 februari j.l.)
Er is een soort redenering, berustend op een bekentenis van de eigen gebrekkigheid, die men vooral tegenkomt in de bladen en tijdschriften van liberaal, intellectueel Nederland. Liberaal, niet in de Anglo-Amerikaanse maar in de Nederlandse zin van het woord, en intellectueel in de academische - dat moet er ter verduidelijking bij worden gezegd. Niet dat hij elders ontbreekt, maar men vindt hem toch eerder in Hollands Weekblad of Het Vaderland dan in Tirade of Vrij Nederland, maar waarom dat zo is, wil ik mij nu niet afvragen.
De schrijvers van dit soort stukken beginnen meestal met een openhartigheid: zij hebben zich zelf betrapt op een vorm van lafheid, hypocrisie of vooroordeel en komen daar nu eerlijk voor uit. Zo iets is sympathiek, ontwapent de tegenstanders en opent daarmee de deur voor het er op gebaseerde argument. Na de aanklacht volgt namelijk de verdediging: andere mensen, de meeste mensen, de mens is eigenlijk net zo, zeggen zij, en het is zaak daarmee bij ons oordeel rekening te houden. Omdat we namelijk ‘ergens’ allemaal zo zijn als de zondaars in kwestie, moeten we ze niet zo hard veroordelen: de splinter in het eigen oog komt van hetzelfde hout als de balk in die van de beklaagde. De zondaars waar zij voor pleiten, zijn nooit muitende matrozen, verkrachtende Congolezen of twistende teenagers, maar steeds de betrapte vertegenwoordigers van een huidig of voormalig ‘establishment’, zoals de regering van Zuid-Afrika, het KNIL of de aangeklaagde ambtenaren van het nazi-regime. Want zo vanzelfsprekend en retorisch men zich in de ‘linkse’ bladen identificeert met de underdogs, zo aarzelend en bescheiden identificeert men zich in de intellectuele rechtse met de autoriteiten.
Een schoolvoorbeeld van dit soort redenering stond onlangs in een artikel in Hollands Weekblad. Het gaat over Eichmann. De schrijver is bij zich zelf te rade gegaan: ‘Het is mijn ervaring,’ bericht hij, ‘dat men achter een bureau kan zitten en moordenaar worden, zonder dat daar iets aan te verhelpen is, ja, dat men zelfs schuldgevoelens op kan lopen als men daarachter niet was gaan zitten.’ Na de bekentenis, de verdediging. Geheel in de lijn van de Duitse advocaat in Oordeel in Neurenberg wijst hij dan op de bombardementen op Duitse steden en de atoombom en zegt dan te geloven ‘dat er honderdduizenden processen gevoerd kunnen worden met een soortgelijke strekking’. Na de verdediging, het pleidooi voor clementie: ‘Dat er nu nog veel joden zijn voor wie het vonnis belangrijk genoeg was om het met de doodstraf eens te zijn, dat kan ik mij voorstellen. Maar voor mij was het proces-Eichmann verjaard voor het begonnen was.’
Nu kan men deze schrijver natuurlijk op een paar misvattingen wijzen, men kan hem bij voorbeeld zeggen dat er mensen achter bureaus hebben gezeten, die weigerden moordenaars te worden, dat zijn inzicht in eigen lafheid hem nog niet het recht geeft aan te nemen dat iedereen laf is en al helemaal niet dat massamoordenaars niet veroordeeld mogen worden. Ook kan men aantonen hoe handig de verheffing van de lafheid tot een algemene menselijke conditie iemand ontheft van de noodzaak ooit nog eens durf te tonen. Maar wat mij het meest intrigeert is, dat hij zich eerder met Eichmann dan met de joden kan identificeren. In een antwoord op een zeer rake aanval op zijn idiote stuk, legt de schrijver daar nog eens de nadruk op: ‘Ik vind het niet gepast mij meer met deze joden te identificeren dan volgens mij mogelijk is’. En waarom is volgens hem maar zo weinig vereenzelviging mogelijk? Omdat hij ‘in de verste verte niet had meegemaakt wat zij meemaakten.’
Joden, blijkbaar, zijn een ander soort mensen dan ‘wij’, en de moord op joden kan eigenlijk alleen door hun soortgenoten meegevoeld worden. Mensen die, zoals de meesten van ons, zo'n instinctieve afkeer van de slachtoffers van gruweldaden hebben dat zij ze maar liefst zouden vergeten, zullen in deze redenering misschien een excuus voor hun bekrompen bewustzijn vinden. Niettemin, hij is vals: joden is de naam die de vervolger gaf aan dat deel van ons, dat hij het eerst uit wilde roeien, en de overlevenden zijn niet alleen de joden die gespaard bleven, maar wij allemaal. Alleen een vorm van antisemitisme kan veroorzaken dat men de mogelijkheid tot identificatie met deze slachtoffers beperkt ziet tot hun ‘soortgenoten’. Stel dat Hitler in zijn jeugd mishandeld zou zijn door een onderwijzer die bijvoorbeeld Roukens heette en dat hij daardoor voorgoed een aversie tegen alle mensen wier achternaam met een R begint, opgelopen zou hebben. En stel hij had er een paar miljoen van vermoord. Zou de schrijver dan ook vinden, dat het de mensen wier naam met een andere letter van het alfabet gezegend is, onmogelijk is zich met de vervolgden te identificeren? Of zou hij dat alleen maar niet vinden omdat ook zijn naam met de ongelukkige R begint?
Tamar