zin waarin die etiketten hun nut hebben bij het signaleren van vrienden en vijanden. Rechts zijn zowel Elseviers Weekblad als De Groene, zowel Lunshof als Schulte Nordholt, zowel generaal Kruls als prof. Bouman. Deze ‘rechtsen’ vindt men aan beide kanten van de grens die de medewerkers aan het Hollands Weekblad soms verdeeld houdt, zij het ook vrij ver van die grens vandaan. Zij zijn de mensen van wie het denken uitloopt op het opgeblazen zelf. Zij houden zich niet bezig met zelfonderzoek, maar met zelfverheerlijking of zelfkastijding. Zij hebben gemeen dat zij zichzelf in de eerste plaats beschouwen als onderdeel van een collectief zelf, van een groep, van een superieur of juist inferieur ras, land, beschaving, politiek systeem etc. Zij zijn de nationalisten die de eigen vlag, de eigen taal, de eigen politiek en het eigen gelijk door dik en dun hoog houden, en de anti-nationalisten, die steeds vol zijn van zelfkritiek, die zichzelf en de hunnen een nieuwe slavernij toewensen ‘waarin misschien het Christendom zich zou kunnen hervinden’. Deze twee groepen blazen zich op, met een misplaatst collectief superioriteitsbesef, tot bolle zelfgenoegzame partijgangers, of zij blazen zich op met de bom van het eeuwige gelamenteer over hun eigen gebreken, hun tekortschieten als burgers, denkers, Christenen en wat niet al. Bij beide categorieën valt het op hoe onpersoonlijk hun geluiden zijn. Hun taalgebruik is retorisch, conventioneel, humorloos. Zij cijferen zichzelf, al opblazend, weg, niet uit edelmoedigheid of bescheidenheid, maar omdat zij zich niet in zichzelf wensen te verdiepen, uit afkeer, uit gemakzucht, uit een calvinistische huiver om zich eigen geaardheid bewust te maken, of gewoon omdat er bij hen binnen te weinig te beleven valt. Zij zijn, omdat zij zich manifesteren en partij kiezen als leden van een groep, onderling verwisselbaar en zij beschouwen ook hun
tegenstanders als onpersoonlijke vertegenwoordigers van een gehaat ras, een gehaat land of een gehate bevolkingsgroep. Zij lijden aan een gebrek aan zelfvertrouwen en zij proberen dit tekort te compenseren
door zich, voorzover mogelijk zonder rest, te identificeren met de gevestigde ideeën binnen de gemeenschap waartoe zij behoren. Zij praten na maar zij denken niet na. Daarbij maakt het weinig verschil of zij zich richten naar de bon ton in de Haagse Kunstkring, waar de derde weg langs leidt en waar men zich meer opwindt over vormen van discriminatie in verre landen dan over discriminatie in eigen omgeving, of naar de bon ton in De Witte, waar men mijmert over al het groots dat verricht werd en over de aandelenkoersen, en waar de boosheid gericht wordt op de nozems, de nivelleerders en de neo-kolonialisten in Indonesië.
Dit is natuurlijk een caricaturale voorstelling van zaken, al lopen er heel wat caricaturale individuen rond die er aardig in passen. Waar het hier om gaat is, aan te geven, welke conformismen er dreigen aan beide kanten van de scheidslijn die in dit weekblad zichtbaar wordt (en die het tot ‘het meest ongrijpbare Nederlandse blad’ maakt zoals de Haagse Post het, waarschijnlijk ongewild complimenteus, formuleerde), en in welke opzichten die twee schijnbaar tegengestelde groepshoudingen op elkaar lijken. Gomperts heeft eens geschreven, in een kritiek op het eenmanstoneel als genre, iets in de trant van ‘toneel moet je met een groepje doen’. Zo lijkt het mij ook waar dat nadenken iets is wat je juist niet met een groepje moet doen. Dat is ook de reden dat ik veel wantrouwender ben tegenover de laatste waarheden die de gecombineerde of afzonderlijke wetenschappen over het menselijk gedrag gevonden menen te hebben dan tegenover de waarheden van één loslopend individu die over de intelligentie, de zelfkennis, de eerlijkheid en de verbeeldingskracht beschikt om ze op het spoor te komen. Ik weet ook wel, dat niemand helemaal ontkomt aan zijn conformismen, dat praten met min of meer gelijkgezinden verhelderend kan zijn voor de eigen denkbeelden, dat er allerlei situaties voorkomen waarin solidariteit te verkiezen is boven partijloze, isolerende eerlijkheid, dat die eerlijkheid gemakkelijk kan fungeren als excuus voor halfzachtheid en besluiteloosheid, maar dat zijn allemaal nog geen redenen om de voorkeur te laten varen voor het individualisme, als klimaat en als vorm van zelfbescherming, voor het open, maar dan liefst hanteerbaar gehouden conflict ook tussen medestanders.
Met dit individualisme kom ik langzamerhand in de buurt van de beschuldiging van antisemitisme die mij van de verwijten in Vrij Nederland het meeste hindert. Antisemitisme komt niet voort uit een tekort, maar