Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Brief aan Renée PlateGa naar voetnoot*
| |
[pagina 10]
| |
wustworden de ontwikkeling van een gevoel, ik het verzamelen van gegevens omtrent een mechanisme. Jij werkt vooruit, ik verschaf me de wapens waarmee het oude in de jungle van het nieuwe te herkennen is. Ik heb jou nodig, want zonder jou is er niets nieuws. Dat klinkt toch al heel anders? Daarom snel terug naar dat uitgangspunt, het huwelijk. Je herinnert je, dat ik in onze voorhuwelijkse periode, toen het vaak knarste van wrevel, vaak openlijk meende dat wij door een huwelijk wat dichter bij elkaar zouden komen. Ik laat nu in het midden of wij beslist bij elkaar moesten komen, van een afstand lijkt daar geen enkele noodzaak voor, maar wij wilden het nu eenmaal allebei. Het is ook gelukt, tegen jouw lichte weerstand in die je gemakkelijk - zoals vaker - wegmoffelde, toen ik als een heuse man op hoge poten naar je ouders was gestapt om de buit op te eisen. Het burgerlijk huwelijk als bindmiddel, en niet wat het voor mijn tantes waarvan er enkele inmiddels celibaat zijn overleden, een veilige haven, beschut door dammen: mijn gespierde armen waarvan ze alleen maar vermoedden hoe gespierd die waren. Maar ook niet wat het voor jou volgens traditie en opvoeding betekende, ondanks je zuiver aanvoelen van de realiteit nu: een wat mystiekerige gemeenschap aan die kant van de grens, een staatje waarin het heil kon heersen mits je je hield aan de regels. Wat jij meent te voelen als een zonde, laten we eenvoudiger zeggen: ontrouw, aan je man bedreven, betekent voor jou in werkelijkheid een ontrouw aan het huwelijk. Klinkt het je nog vreemd wanneer ik zeg, dat ik van deze instelling van jou ten opzichte van het huwelijk gebruik heb gemaakt, dat wil achteraf zeggen: voor een deel gebruik heb kunnen maken? Ik moest daar een kleine concessie voor doen, door het huwelijk als een - wat goedkoop - wapen te hanteren; ik hoefde er niets mee te doen - dat was de concessie - het moest er alleen maar zijn om zijn werk als bindmiddel verder zelfstandig uit te voeren. Want er kon een heilstaat heersen, mits je je aan de regels hield! Maar weet jij wanneer de heilstaat in werking treedt, en wanneer we de hoop op mogen geven? Het eeste als de regels gemeengoed zijn geworden, en het laatste als je ze herkent als gemeenplaatsen? Lees nu je brieven eens door. Eén van je kernpunten is: ‘Laten we ophouden met de trouw’. Trouw aan wie? Ik zal voor jou antwoorden: aan het huwelijk. Want aan mij ben je het niet voortdurend geweest, getuige je omzwervingen in gedroomde bedden van anderen, al wilde je het in ons bed altijd nog wel eens proberen. Dat ik jou trouw ben geweest, en dus aan jouw huwelijk, constateer ik hier nogmaals. Je hebt misschien wel eens anders gehoopt, misschien, om zelf een alibi te hebben. Maar het viel mij heus niet moeilijk, ondanks animale belangstellingen die je wel eens bij een vriendin ontdekt hebt nadat ik er je, als we dezelfde voor hebben, op had geattendeerd. Van mijn kant een lichte frivoliteit, of een onderdeeltje van het spel om jou? Beide. Maar als ik je nooit ontrouw ben geweest, is dat omdat het ging om jou, omdat ik jou, Renée Plate, wenste te bezitten. Voor andere vrouwen heb ik nooit de aandacht op kunnen brengen om er verliefd op te worden. Het huwelijk als bindmiddel. Let wel, ik heb het niet over kinderen. Die vormen in sommige opzichten een obstakel dat de ware verhoudingen tussen echtelieden als wij versluiert, en veel gecompliceerder maakt; aan de andere kant de ouders schijnbaar even gemakkelijk samenbindt als het het vermogen heeft om de scheiding te verdiepen. Verder fungeren zij vóór het huwelijk als middel om mensen die maar niet kunnen besluiten in de boot te dwingen. Dat is in Nederland al in vijftien op de honderd huwelijken het geval, las ik vanavond. Jij hebt de kinderen er, bevreesd voor onvoorzienbare complicaties in de ontrouw-theorie, wijselijk buiten gehouden. Misschien vond je het ook niet aardig mij een wapen in de hand te geven dat ik omdat jij het mij gaf niet met goed fatsoen zelf ter hand kon nemen. Dat impliceert dan dat je hoopt dat ik het wel gebruiken zal. Wat ik niet doe, omdat wij precies dezelfde afkeer hebben van paardemiddelen, die de verhouding van ons beiden, zoals je die in het geding hebt gebracht, onder hun gewicht kunnen platdrukken. Maar laten de kinderen er wel blijven als decor, waarvoor zich ons ernstig toneelstuk ontwikkelt.
Even recapituleren. Wij leerden elkaar tien jaar geleden kennen op een feestje. Al direct wilde ik je hebben, niet zozeer omdat ik verliefd op je was of van je hield; mijn positie als mannetje stond in die tijd op het spel en jouw elastieken beweeglijkheid gaf mij een kans. Want je rolde wel, maar wist nooit waarheen, en hoogst verwarrend waren de plotselinge sprongetjes. Het lijkt moeilijk om steeds achter jezelf aan te hollen, en je wenste wel dat iemand je - o niet altijd, maar als het te moeilijk werd, als zekering - vastnagelde. Maanden heb ik er over gedaan bij je binnen te dringen, en toen ik dreigde je te | |
[pagina 11]
| |
Ook ik was niet altijd tevreden. Onze pogingen om tot elkaar te komen hadden altijd iets waaghalzerigs; als ik de kans gekregen had was ik in de dakgoot met je naar bed gegaan, onverantwoordelijk. Stil geluk is er nooit bij geweest, het gelukkigst waren wij als jij zo ongelukkig mogelijk was: wat hadden wij elkaar dan nodig! Hoe vaak heb ik je niet van mij af willen gooien; als jij er maar een aanleiding toe gegeven had, iets van overspel op heterdaad. Honderden keren heb ik, op weg naar huis, gehoopt de melkboer in mijn bed te vinden, de sigaret rokend. We zijn getrouwd geworden, en hebben zonder moeite kinderen gekregen. En nu de toekomst. Het kan niet anders of het oude zet zich onverbiddelijk voort, door ons ouder worden heen. Want denk niet dat wij van dit laatste avontuurtje wijzer zijn geworden; we zijn er ouder door geworden, ons wereldje wat geslotener, de kantjes een beetje bijgevijld. Om wijzer te worden moet je een jaar lang met Frits naar bed gaan, maar na dat jaar bestaat er voor jou geen reden meer om bij mij terug te keren; tenzij je dan verliefd op mij zou worden, welke kans gering is. De toekomst is theorie, omdat wij voor onszelf toch geen beleidslijn op durven stellen. Wij zouden er ons niet aan houden. Zaken bestieren is zo'n kunst niet, moreel gesupplementeerd. Mensen besturen al moeilijker zolang je tenminste van het individuele belang uitgaat. Maar hoe kunnen wij onszelf reageren, in ons eigen belang, als wij door dat belang geregeerd wórden. Ik kan mijzelf, al regerend, niet abstraheren, want het is in mijn belang dat ik niet abstract word. Ik wil jou, totaal, hoe kan ik dan je ontrouw wensen, die je ongetwijfeld weer van mij vervreemdt. En ook al horen die ‘allesbehalve monogame gevoelens’ bij je aard, dan wil ik die ook hebben, vier ze maar op mij bot. Je bent nog nooit ‘ontrouw’ geweest, het lijkt daarom zeker aanlokkelijk, maar weet wel dat je er wereldwijs van wordt, decadent. Als je mij ontloopt, zul je elk ander ontlopen, omdat die ene keer, simpel, een precedent was. De decadent loopt van het kastje naar de muur, liever dan met zijn hoofd tegen de muur te stoten. Weet dat wel: ontrouw geeft een theoretische vrijheid, en de illusie dat het bruidsbed ongemerkt zal verkeren in het sterfbed. Een illusie, want het verleden is niet ongedaan te maken, je kunt geen bruid meer zijn. Bijna alles aan het huwelijk is theorie, regeltje. Het huwelijk zelf, aan welke instelling wij ons onderwerpen om in godsnaam om zo'n futiliteit geen ruzie met de samenleving te krijgen. Huwelijk als sacrament: lariekoek, boerenbedrog. Trouw, wordt meestal gebruikt in de betekenis: door dik en dun, waar en onwaar, aan een idée fixe. Trouw bestaat niet, is zoals ieder echtpaar zegt dat ik er naar vroeg, een afspraak. Een regeling ter bestendiging van de gemoedsrust. Zijn wij aan elkaar gewaagd, anders dan als stoelen aan dezelfde tafel? Waarom niet? Dit is geen rhetorische vraag, het is heel goed mogelijk dat we het niet zijn. Ik zie genoeg huwelijken, die vroeger even terecht gesloten zijn als ze nu ten onrechte gehandhaafd blijven. Daarbij is altijd sprake van een niveau-verschil, de ene partij kan de andere bij wijze van spreken in zijn zak steken. De sleur-huwelijken, de huwelijken die blijven staan op de rots ‘wij moeten nu eenmaal met elkaar leven’; allemaal vertonen die enorme lappen braakland die niemand betreedt; daar is de één geen partij voor de ander.
Vind goed dat de conclusie die ik mij had opgelegd, ongeschreven blijft. Die moeten we maar vinden als dit weekblad niet meer tussen ons staat. Pim. |
|