Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands weekblad tijdschrift voor literatuur en politiek derde jaargang · nummer 140 · 7 februari 1962Conflictologie: een nieuwe wetenschapHet is geen wonder, dat een wereld in de schaduw van de atoombom een nieuwe wetenschap voortbrengt: die van het conflict. Merkwaardig is deze specialisatie echter wel. Zij is zeer snel in haar werk gegaan. In 1957 werd het Journal of Conflict Resolution opgericht - geen doorslaggevend bewijs, dat toen een nieuw vak ontstond, maar toch wel een mijlpaal. De laatste jaren zijn aan Amerikaanse universiteiten talrijke onderzoekingsinstituten opgezet (typisch voorbeeld: het Center for Research in Conflict Resolution van de Universiteit van Michigan). In Nederland hebben we sinds kort een Instituut voor Ecologie, dat de psychologische oorlogsvoering bestudeert, en in Groningen is een Polemologisch Instituut in oprichtingGa naar eindnoot1). De literatuur groeit met een fantastische snelheid. Ik wijs alleen op T.C. Schelling, The Strategy of Conflict (1960) en op K. Boulding, Conflict and Defense (1962). In Nederland verschenen onlangs twee dissertaties over het conflict, beide van sociologisch-sociaalpsychologische aard. Men kan twijfelen aan de nieuwheid van deze wetenschap. Heeft niet de rechtswetenschap sinds ten minste twintig eeuwen gepoogd, systematische oplossingen te vinden voor gerezen conflicten? Zeker, maar die oplossingen waren gegoten in de vorm van normen, die uiteraard geen verklaring van het conflict geven. De economie heeft, gedurende een drietal eeuwen, belangentegenstellingen tussen groepen - rijken en armen, kapitalisten en arbeiders, sterke en zwakke ondernemers, concurrerende naties, landeigenaren en boeren, producenten en consumenten, vakbonden en het publiek, reclamemakers en verbruikers, overheden en belastingbetalers - bekeken, en anders dan de rechtswetenschap heeft zij de oorzaken en de vormen van het conflict bezien, maar daarbij werd telkens een bijzondere belangentegenstelling in het oog gevat, zonder dat er een algemene theorie van het conflict uit volgde. Datzelfde geldt ook in zekere zin van de sociologie en de sociale psychologie, die tegenstellingen tussen na- | |
[pagina 2]
| |
tionaliteiten, rassen, politieke en religieuze groepen beschouwen. De conflictologie daarentegen richt haar aandacht op het conflict als zodanig, op oorzaken en oplossingen en abstraheert zoveel mogelijk van de speciale inhoud ervan. Dat is, dunkt mij, het nieuwe: de gedachte, dat conflicten naar eigen wetten luisteren. Zulks neemt natuurlijk niet weg, dat de conflictologie wat haar begripsvorming en haar methoden betreft, veel ontleent aan sociologie, economie en sociale psychologie. Voorts ook aan de biologie: er valt te leren van de moduli vivendi tussen buizerds en muizen, vijandige bacteriënstammen, parasieten en hun gastheren. Bovendien - het spreekt wel vanzelf - wordt de conflictologie geïnspireerd door de theorie van de internationale betrekkingen. Bij een vak, dat zovele voorlopers heeft, kan lang getwist worden over de ouderdom. In 1881 heeft F.Y. Edgeworth in Mathematical Psychics, een uiterst curieus boekje, reeds een model ontworpen van twee partijen met strikt tegengestelde belangen, die het niet eens kunnen worden. In 1930 kwam F. Zeuthen (Kopenhagen) met zijn Problems of Monopoly and Economic Warfare, waarin eveneens met behulp van curven en vergelijkingen een botsing tussen twee opponenten (in casu een loonconflict) werd beschreven. H. von Stackelberg bedacht in 1933 (Marktform und Gleichgewicht) de reactiecurve, die aangeeft hoe de ene partij reageert op het doen en laten van de ander. Een soortgelijk idee duikt op bij de fysicus L.F. Richardson, die door de conflictologen als hun grote voorganger wordt beschouwd. Zijn beide boeken, Arms and Insecurity en Statistics of Deadly Quarrels, beide in 1960 posthuum verschenen, zijn in ongekend tempo (in feite voordat zij gepubliceerd waren) tot klassieke werken verklaardGa naar eindnoot2). Daarnaast wordt ook de bijdrage erkend van de speltheorie (Von Neumann en Morgenstern), die aan de hand van een matrix van te verwachten uitkomsten nagaat, welke strategie partijen het best kunnen volgen; zij moeten in deze matrix een ‘zadelpunt’ zoeken, dat aan bepaalde wiskundige eigenschappen voldoet (minimax-theorema). De strekking van menig conflictmodel is pessimistisch. Dat komt wel enigszins voort uit het karakter van het vak. Wie aldoor op het conflict let, ziet het overal; hij vergeet licht de harmonie, die er óók is. Maar ook de processen zelf leiden tot een sombere kijk op de zaak; dat geldt vooral voor de ‘processen van Richardson’. Twee partijen, die elkaar niet welgezind zijn zonder nu dadelijk ruzie te hebben, reageren geprikkeld op kleine evenwichtsverstoringen. Zij zijn ‘publicanen’ (Mattheus 5:46) en vergelden dus kwaad met kwaad; de reactiecurven en de differentiaalvergelijkingen stellen het ontstabiele in het licht van deze situatie, die gemakkelijk van kwaad tot erger vervalt. De mathematische voorstellingswijze blijkt over de diverse mogelijkheden van deze processen opheldering te kunnen geven, zolang uiteraard voldaan is aan de voorwaarde, dat de reactievergelijkingen het gedrag der opponenten goed beschrijven. Verdere vertakkingen van de conflictologie gaan op deze laatste kwestie nader in: zij onderzoeken, welk gedrag van bepaalde, in abstracto gedachte, organisaties of groepen kan worden verwacht gegeven het feit, dat zij in een vijandig milieu moeten opereren. Dit probleem wordt dan vaak, zoals te verwachten valt, toegespitst op het gedrag der beide grote partners in de koude oorlog. Het spreekt wel vanzelf, dat de aard van de ontworpen modellen hier moeilijk kan worden besproken; daarvoor zijn ze veel te technisch. Zij hebben echter een ding gemeen; zij zijn in hoge mate abstract. Dat is nodig, om een grote verscheidenheid van uiteenlopende situaties te vangen. Het oefent tevens een grote aantrekkingskracht uit op bepaalde (veelal jeugdige!) onderzoekers. Het heeft uiteraard ook zo zijn bezwaren. Als de term ‘conflict’ zowel kan slaan op rassenrelletjes, echtscheiding, agressieve prijsverlaging en marktverdringing, staking, plasticbommen, de keuze tussen twee ijsjes, de verhouding tussen gereformeerden en katholieken en de situatie in Berlijn; als onze logica zo elastisch is, dan is zij tevens wel zeer formeel. Vooral de sociologen stoten zich aan het gebrek aan sociologische inhoud. En dan: de formele modellen zijn bloedeloos. Dat verklaart hun bezwerende werking op degenen, die niet van bloed houden. De kwestie van abstracte generalisatie versus theorie-met-inhoud leeft voor mij nogal sterk. Ik herinner mij nog met bijzondere helderheid hoe verheugd ik was, toen ik in 1949 een model had gevonden, dat de machtsstrijd tussen twee onderhandelaars (en de uitkomst van hun wederzijdse afdrei- | |
[pagina 3]
| |
ging) in formule bracht, ongeacht hun beider doelstellingen, karaktereigenschappen, inzicht in elkaars positie, ongeacht of zij nuchter of beschonken waren. Later is mijn enthousiasme wel wat gaan tanen (ook onder invloed van verschillende critici) en op 't ogenblik ben ik meer geïnteresseerd in de verschillende concrete vormen die de belangentegenstelling in de maatschappij in feite aanneemt. Het catalogiseren, opsporen en tegen elkaar afwegen van deze feitelijke botsingen vergt meer werk en minder inspiratie; het is in zekere zin moeilijkerGa naar eindnoot3). Maar deze persoonlijke betrokkenheid bij het onderwerp, en het lichte vooroordeel tegen de vergaande generalisaties der wiskundige modellen, belet allerminst dat ik telkens weer meegesleept word door de inventiviteit der conflictologen. Bovenstaande aantekeningen beogen ja, wat eigenlijk? Zij kunnen er in ieder geval toe dienen, het ontstaan van een nieuw vak te melden aan sommigen, die er nog niet van gehoord hadden. Of dat vak de wereld harmonischer zal maken moet worden afgewacht; we mogen het wel hopen. J. Pen |
|