erger nog, de overdosering met nieuws is niet alleen waardeloos, zij is bepaald schadelijk voor de mensen, die er hun gevoel voor tijd en proportie bij verliezen.
Er zijn toch ook andere visies op het nieuwsprobleem te geven, zou het niet mogelijk zijn om die over te nemen als het de praktijk makkelijker zou maken? Het zou misschien mogelijk zijn, maar alleen onder vreselijke dwang. Wat een gevoel van vrolijke redding geeft het altijd om de radio of televisie af te zetten op het ogenblik dat de nieuwsberichten beginnen! En wat kranten betreft, die grote lappen papier vol met overbodige mededelingen, de tijd om ze met plezier te lezen begint pas twee weken na hun verschijning, wanneer zij aan het licht komen in een keuken of een koffer, met de drukte van hun berichten verflauwd tot een geluid uit de verte, zoals van een brief aangespoeld in een fles.
In het Australische toneelstuk van Alan Seymour, The One Day of the Year, komt de zoon tegelijk in opstand tegen Anzac Day, de nationale feestdag, en tegen zijn vader die er het hele jaar naar uitziet; maar als de vader na woedend ook zielig wordt, in een stemming van ‘dat is het enige wat ik heb en je maakt het kapot’, trekt hij zich terug en twijfelt aan zijn goede recht. Een uitstekend gegeven, waar het stuk al behoorlijke resultaten mee bereikt zonder meer dan de helft van de implicaties te benutten. De zoon is te fatsoenlijk om iets anders dan begrip te tonen voor de klachten van zijn vader. Hij geeft geen tekenen van de weerzin en het medelijden die opkomen wanneer dragers van gezag en conventie tot hoopjes ineenzakken nadat er een paar pinnetjes uit hun overtuigingen getrokken zijn. Evenmin is het te merken dat zijn twijfel aan zijn recht geholpen wordt door de behoefte om een gezag in stand te houden dat altijd een zekere veiligheid verzekerd heeft, recht of geen recht.
Het lijkt mij minder aan begrip dan aan die direkte gewaarwordingen te wijten dat allerlei onzinnige vormen van gezag hun crises overleven, en redelijker en evenwichtiger manieren van leven verdringen.
De man van de daad en de beschouwelijke man: ik moet wel voornamelijk tot de tweede soort horen, maar de indeling blijft geforceerd en de laatste tijd voel ik weer de neiging opkomen om meer aan daden te gaan doen. Hoe zou het zijn om te leven zonder zich ooit rekenschap te geven van eigen ondervindingen? Ik ken verscheidene van zulke mensen, die het volste vertrouwen in hun eigen natuur kunnen behouden doordat zij nooit een vermoeden hebben van wat er omgaat. Het rauwe onbehagen dat mij tot zelfonderzoek drijft, kennen zij misschien ook, maar zij richten de energie die erdoor opgewekt wordt dadelijk de buitenwereld in. Het onbehagen is niet genoeg om een beschouwelijk mens te maken, anders was ik er zelf geen geworden: gedwongen door de omstandigheden kan ook ik soms aardig mijn onbehagen overwinnen door zaken te doen. Als er niets anders geweest was, zou ik daar waarschijnlijk een gewoonte van gemaakt hebben, en makkelijker en voordeliger zijn gaan leven.
Het voornaamste andere zal geweest zijn een overgevoeligheid voor het verschil tussen mijn eigen gemoedsbewegingen en die van anderen. Het kwam zelden uit, wij bedoelden haast altijd verschillende dingen al zeiden wij dezelfde. Vandaar op den duur een afkeer zowel van instemming (‘waarom zouden wij eensgezindheid spelen als wij niet in het minst verwant zijn’) als van meningsverschil (‘waarom moeten wij nog bewijzen dat uit onze verschillende geaardheden natuurlijk verschillende opvattingen komen’); en vandaar tenslotte het besef van vervreemding in alle gezelschappen. Het had ziekelijk kunnen worden, en in zekere mate is dat misschien ook gebeurd. Niet zo erg toch of er kon weer een tamelijk normale communicatietechniek overheen groeien; en ook niet zo erg of de behoefte aan daden die dwars door de misverstanden heen hakken, laat zich af en toe nog voelen. Ik moet het ook kunnen worden, een mens zonder reserves tegenover zichzelf, met krachtige stem en handdruk, altijd bereid om te veronderstellen dat iedereen dezelfde gezonde opvattingen aanhangt als ikzelf, en verontwaardigd als het niet uitkomt. Het zal iets zijn om te proberen, zodra de vrees overwonnen is dat dan ook de communicatie met mijzelf onmogelijk zal worden, en dat de nieuwe genoegens te klein zullen zijn om dat verlies te vergoeden.