J.M.A. Lenssen
Götterdämmerung
De liefde tot zijn strop is ieder aangeboren
Met zijn rechterhand wierp hij het vrije einde van de strop over de balk. De beweging gaf even een gevoel van vrijheid en kracht, alsof je de tros van een schip losgooit. Zij was prettig om te maken. Toen hij haar herhaalde, mislukte zijn opzet natuurlijk.
Vervolgens legde hij een schootsteek in het touw en trok het aan. Met de slingeringen van de strop gingen zijn ogen heen en weer. Zijn blik was dwingend, alsof hij de strop had bevolen tot stilstand te komen.
Hij was vrolijk, tot het kwaadaardige toe. Hij doorzag de ergerlijke nutteloosheid van zijn verrichtingen. Het was amusant.
‘'t Is een mooi eind touw. 't Heeft charme. 't Is slank en soepel en toch sterk. Je hebt zin om het aan te raken, maar je vindt het jammer dat te doen. Het is te gewillig.’
Met een tik bracht hij de strop opnieuw in beweging, waarna hij zich omkeerde en bij het zolderraam ging staan. Hij sloeg het gordijntje terug. Het gebaar was doelloos. Het was één uur in de nacht en pikdonker buiten. Hij ergerde zich en plotseling voelde hij zich doodmoe worden. Al zijn kracht zakte uit hem weg. Hij had moeite zijn lichaam overeind te houden.
Als kind had hem wel eens de angst besprongen dat hij bedrogen werd. Er bestond een universeel komplot, waarin iedereen samenzwoer, zijn ouders, zijn broertjes, zijn schoolkameraden, de meester en de pastoor, enkel om hem te bedriegen. Misschien heette hij zelfs niet zoals men hem noemde. Hij wilde dan een brief schrijven naar iemand die zover weg woonde, dat hij van het komplot eenvoudig niet kon weten. Maar natuurlijk was ook de post ingewijd en zijn brief zou die mens zelfs niet bereiken.
Hij herinnerde zich dat. Nu. Voordat het echter tot een herkenning kwam, week de indruk naar de achtergrond.
Toen hij zichzelf hoorde zuchten, voelde hij de stilte om zich heen. Hij bewoog, kuchte en ging op de rand van de tafel zitten, die kraakte. De geluiden waren bedrog, zij waren van hemzelf.
Zijn oog viel weer op de strop. Zij hadden een verhouding. Er moest iets gebeuren. Hij kon niet onmiddellijk besluiten om op te staan. Gedachteloos bekeek hij de strop. Toen liep hij er heen.
Hij legde zijn nek in de lus, waarbij hij op zijn tenen moest staan, en zocht steun. Even bleef hij achterovergebogen hangen. Hij sloot zijn ogen, alsof hij in de schoot van een vrouw lag, en verloor zich in de schommeling, totdat hij losschoot.
Zonder nog naar de strop om te zien ging hij opnieuw bij het raam staan. Nu observeerde hij de zolderruimte.
Aan twee zijden ging het houtwerk van de beschoten kap schuin omhoog. Twee andere wanden waren loodrecht; zij waren ruw afgecementeerd. Van dakhelling naar dakhelling liep een balk. In het midden van de vloer was een luik. Onder de dakkapel stonden een tafel en een stoel. De tafel was bedekt met stapels boeken, papier, schrijfgereedschap, tabak. Er was een barst in het blad, zodat zij kraakte als men erop ging zitten. Boven de tafel hing een lamp zonder lampekap. Dit was zijn studeervertrek. Hij meende niet zoveel fantasie te hebben, dat hij er iets van kon maken.
De balk kraakte. Het was het geluid waarmee het hout zich ontspande, wist hij. Aanvankelijk trok het zelfs zijn aandacht niet.
‘Het zal niet kraken, als het hout zich niet ontspant,’ dacht hij toen en werd opgewonden. Hij deed enige passen en bleef met een ruk staan, alsof hij iets vergeten had.
‘Dit is eenvoudig belachelijk. Deze hele scène heeft geen enkele zin. Zij is een show en lost niets op.’
De laatste woorden brachten hem tot zichzelf. Hij stak een sigaret op en ging weer op de tafel zitten.
Hij had niet in dat boek moeten lezen, meende hij. Dat was natuurlijk onzin, want in elk ander boek had hij een zin kunnen lezen die hem zo aangreep. Het was louter toeval dat er ergens in een opsomming van zaken, die hem interesseerde, een formulering werd gevonden die wel niet zo bedoeld was, maar niettemin in hem resonneerde. Het was niet het boek geweest dat hem iets nieuws vertelde, maar de aaneenrijging van woorden, die toevallig een gemoedsgesteldheid van hém weergaf en verscherpte.
De ervaring die daarop was gevolgd, was zeldzaam. Hij had haar slechts met tussenpozen van jaren. Zij kon niet worden opgeroepen of vastgehouden, zij kwam en verdween zelfstandig. Achteraf kon je alleen maar rationaliseren.