van ‘de geest van het behoud’, die nu wel zeer snel het hoofd zal buigen voor ‘de frissere krachten die bereid zijn om mee te doen aan de nieuwe ontwikkelingen’.
De betrekkelijke ongeïnteresseerdheid in de nieuwe, allesbehalve frisse ontwikkeling die zich nu in Frankrijk afspeelt, zal, wat de regeringsstandpunten betreft, ook wel te maken hebben met het idee dat van een OAS-regering op buitenlands-politiek gebied op de korte baan voor de bondgenoten niet zoveel verontrustends te verwachten valt. Over de formele en technische kanten van de Europese integratie en van de Navosamenwerking zal het waarschijnlijker makkelijker praten zijn met een Salan dan met een De Gaulle.
Maar op een iets langere termijn, en al direct wanneer men in andere termen praat dan formele en technische, zou het compromitterende gezelschap van een Frans regime dat met nazi-methoden de macht veroverd heeft de Europese samenwerking bederven, de Atlantische verdediging uit elkaar doen springen, het vertrouwen in het Westen bij Oosteuropeanen, Aziaten en Afrikanen kleiner maken, en het wantrouwen en verzet ook bij de eigen Westeuropese bevolkingen doen toenemen. Als de mensen, die nu macht verzamelen door chantage en bomaanslagen, door het benutten van onverschilligheid, onzekerheid, angst en gefrustreerd patriotisme, door het inschakelen van schooljongens en bevrijde misdadigers, door het vergiftigen van het gezagsvacuum dat onder De Gaulle groter in plaats van kleiner is geworden, als die mensen degenen zijn met wie wij tegen de communisten moeten zien stand te houden en met wie wij in een verenigd Europa steeds nauwer moeten proberen samen te werken, dan hadden wij bij wijze van spreken 25 jaar geleden beter meteen maar Hitler's kant kunnen kiezen. Dan gaan de ex-NSB-ers opleven, die van oordeel zijn dat het in 1939 en 1940 allemaal wel een beetje ongelukkig gelopen is, dat Hitler misschien niet de meest geschikte figuur was, dat het
natuurlijk beter was geweest wanneer het zonder de moord op miljoenen joden en zonder concentratiekampen had gekund, maar dat er in de principes van de Europese superioriteit, van het onverzoenlijke anti-communisme en van de montere, zingende nationalistische strijdlust toch eigenlijk veel gezonds zat. Dan gaat een nu nog vermakelijk voorstel als dat van mr L.A. Kesper, oud-commissaris van de koningin in Zuid-Holland, om uit ergernis over de beledigingen die Indonesië en Rusland (Goloebaffaire) ons ‘nationaal bewustzijn’ hebben aangedaan, een ‘Democratisch Nationalistisch Verbond’ op te richten (Elsevier van 27 januari), een omineuze klank krijgen.
Maar wat kan men er aan doen, van hier uit? Dat was de vraag tussen 1933 en 1939, en dat is zij nu weer. Zolang de beslissende bom nog niet gebarsten is, valt er niet veel meer te beginnen dan te protesteren, en ons solidair te verklaren met hen die zich tegen de OAS verzetten. Maar dat zou dan ook zo duidelijk mogelijk en voor de Fransen zo hoorbaar mogelijk moeten gebeuren. De leden van de OAS zouden door die protesten niet beïnvloed worden, maar vele aarzelende afwachters en hoofdschuddende meelopers misschien wel. De overweging dat wij ons niet zouden mogen bemoeien met andermans binnenlandse moeilijkheden - een rest van het oude neutraliteitsprincipe, en meestal niet meer dan een excuus voor passiviteit, voor een struisvogelachtig ‘wij moesten ons voorlopig nog maar geen zorgen maken’ - is dit keer nauwelijks geldig, want als Europese solidariteit, die o.a. is voortgekomen uit verzet tegen het nationalisme, ook maar iets betekent, dan toch wel dat de dreiging van een nazi-staatsgreep in een der partnerlanden ook de andere aangaat.
En voorzover er behoefte bestaat bij regering en parlement aan een precedent, dat ligt dicht bij de hand: de boodschap van het Nederlandse parlement aan het Zuidafrikaanse en het partij kiezen in de V.N. tegen de apartheidspolitiek. Wanneer die verontwaardiging over de rassendiscriminatie in een ver, zij het enigszins verwant land echt was, en meer dan een kwestie van opportunisme, dan zou men van zo'n regering en zo'n parlement ook mogen verwachten, dat zij zich nu, op een moment dat het nazisme in Frankrijk misschien nog te onderdrukken valt, ook zonder vaagheid of voorbehoud uitspraken over de situatie in een land waarbij wij veel dichter betrokken zijn.
K.L. Poll