ex-civil servant schuil, die achter ieder plan bergen werk ziet verrijzen. En de wrok van de hoofdpersoon jegens de ‘irresponsible old boys’, wier ondernemingen slagen in de lucht zijn wordt geflankeerd door de boosheid van de schrijver die de moeite nam voor zijn boek een dichte en samenhangende structuur uit te denken. Angus Wilson houdt kennelijk niet van mensen die flodderig werken; hij heeft zich voor deze roman gedocumenteerd alsof het een historische roman was.
Het is jammer dat principes een Engels schrijver niet meer toestaan sex indirect te behandelen; de vulgariteit van de beschrijving doet de haren te berge rijzen, speciaal bij iemand als Wilson die al zijn hobbies uitleeft via een omweg. Om deze tweedegraads verhouding tot de dingen is Wilson een decadent auteur.
Hij is de schrijver van het geestelijk verval. Niet voor niets vormen de gehandicapten één van Wilson's sociale groepen; hij hoort tot de weinige mensen die krankzinnigheid overtuigend kunnen beschrijven: gek is iemand van wie dreiging uit straalt; een overtuigender opvatting dan die van Jean Cau, bij wie geestesziekte iets puur cerebraals is, een ontsporing van de geest.
Wilson heeft een dubbelzinnige verhouding tot zijn personages. Weliswaar koestert hij een oprechte haat jegens de succesvolle families die onvervaard de Establishment
binnen marcheren; maar vaak kan hij niet besluiten of een personage nu ernstig genomen moet worden of niet. Als zijn hoofdpersoon aarzelt hij tussen grapjasserij en medelijden.
Deze tweeslachtigheid wordt tot decadentie in Wilson's relatie tot de wreedheid, het snobisme en het schoonheidsgevoel. Wilson gebruikt afschuwelijke details, natuurlijk, omdat het nodig is de lezer af en toe uit zijn zoete dommel te schudden. Hij weet ze knap in te bouwen in het verhaal, maar er zijn nog andere motieven; men merkt het aan zijn katachtig sluipende taal. En natuurlijk, Wilson maakt het snobistisch gedoe belachelijk, maar de gemakken des levens hebben toch een vanzelfsprekende plaats in zijn boeken; - het is merkwaardig dat het aantal gefortuneerde lieden in bepaalde regionen van de Engelse literatuur nauwelijks mindert.
Het meest gecompliceerd is Wilson's verhouding tot de schoonheid. Het is normaal dat een schrijver zijn esthetische behoeften uitleeft in zijn taalgebruik. Een Fransman zal dat doen zonder blikken of blozen, maar een Engelsman? De traditie heeft hem verlamd: poezie in de roman is iets indecents. Angus Wilson gebruikt beelden slechts ter verhoging van de vrolijkheid.
Wilson kan alleen van schoonheid genieten als die gekoppeld is aan kwaad en gekunstelheid. Hij brengt een slinkse relatie tot stand door het ontwerpen van een fraai decor waarin zich griezelige zaken gaan afspelen. Een van zijn geliefde thema's is het feest. Maar het is een luguber soort feest dat de organisatoren uit de hand loopt; esthetica wordt gekoppeld aan degeneratie.
Het was te verwachten dat Wilson nog eens bij de dierentuin terecht zou komen. Als schouwspel is het zijn genre. Zijn boeken werden altijd al bevolkt door een menagerie; bovendien interesseert hij zich voor ziekten van het rhinoceritis-type; het gebabbel van een clubje mensen kan zo omslaan in de paniek van een troep kwetterende vogels.