Eichmann, Roukens
A. Nuis
De heer Roukens heeft in het laatste nummer van H.W. gemediteerd over Eichmann. Zijn thema: E. is het prototype van de moordenaar. Uitwerking: de mensen die de duitse steden platbombardeerden waren ook vormen van de moordenaar. Iedereen die achter een bureau zit, die in naam van een ideaal beslissingen neemt, en ook iedereen die dat niet doet, ik, wij allemaal, zijn de moordenaar, zijn Eichmann. Conclusie: ‘Dat er nu nog veel joden zijn, voor wie het vonnis belangrijk genoeg was om het met de doodstraf eens te zijn, dat kan ik mij voorstellen. Maar voor mij was het proces Eichmann verjaard voor het begonnen was’. Want: ‘Er kunnen honderdduizenden processen gevoerd worden met een soortgelijke strekking... iets soortgelijks gebeurt elke dag.’
De heer Roukens heeft blijkbaar onlangs ontdekt dat er een beest in ons ahen schuilt. Hij is daar zo van geschrokken dat hij zijn eigen beestje en dat van iedereen aanziet voor het beest Eichmann. Het is toch iets soortgelijks? Jawel, maar er is verschil binnen de soort, en dat verschil is waar het om gaat. Er bestaan regels als: kwaad denken van zijn naaste is minder erg dan hem in koelen bloede zijn hersens inslaan. Wie zulke regels erkent, heeft geen geduld voor de domoor die zegt dat hij die subtiliteiten niet begrijpt en dat de keus ligt tussen heilige en massamoordenaar.
Wat gebeurt er als een hollands intellectueel zijn potentiële pekelmoorden gelijk stelt aan de daden van Eichmann? O nee, hij wordt daar geen beul van. Hij betekent alleen dat hij zich gedegoûteerd onttrekt aan de taak van het onderscheid maken in het kwaad, en daarmee in principe aan de verplichting zich behoorlijk te gedragen in een werkelijke crisis. Zo iemand verklaart zichzelf onbevoegd tot oordelen, maar gaat daar ondertussen natuurlijk toch mee door. Zo iemand kan, na de reuzenzwaai van zijn identificatie met een schurk als Eichmann, rustig in zijn leunstoel gaan zitten, zonder bijvoorbeeld verder moeite te hoeven doen voor identificatie met die joden die nog maar steeds iets tegen E. persoonlijk hebben. In plaats daarvan kan hij veel plezieriger voortbreien aan zijn grote gelijkheid: geallieerden en duitsers, Amerikanen en Russen, rechts en links, blanken en negers, Roukens en ondergetekende. Er zijn voor hem nog honderden stukken te schrijven zoals dit - en ze zullen, vrees ik, ook geschreven worden, door R. of door anderen - overvloeiend van evenwichtig, openhartig, onderzoekend nadenken, maar daaronder doof, blind en lamlendig.