als men had kunnen denken dat hij niet ‘serieus’ was, een vrijblijvend speler met ideetjes die zich buigend terugtrekt als de ernst des levens aan bod komt. Zo iemand was hij onmiskenbaar niet, en bovendien waren de keren dat hij miste, hoewel bij iemand met zoveel overmoed niet helemaal afwezig, opvallend zeldzaam.
Nu is een schrijver geen jager, ook niet in overdrachtelijke zin. Een jager hoeft zich niet meer te bekommeren om eenmaal afgeschoten pijlen, een schrijver blijft er zich verantwoordelijk voor voelen: ze liggen voor het oprapen in zijn werk. Hoe meer Gomperts schreef, des te meer werd hij van jager tot boer, met een typische eigen ideeëntuin. In het dorp werd hij daardoor een man van gewicht. Hij werd, in prijsuitreikingsproza, ‘toonaangevend’. Hij werd een autoriteit.
In sommige opzichten leek hij voorbestemd voor die rol. De zeldzame combinatie van een grondige hekel aan vaagheid en, anderzijds, een afkeer van dogmatisme en eenzijdigheid, maakten hem een man van bezonken oordelen volgens het recept van alle goede rechters: objectief, dus partijdig. Voor een deel zal het verzet dat hij wekt dan ook wel het gevolg zijn van zijn succes als criticus - protest tegen de vaderfiguur, simpele naijver. Toch zijn dergelijke motieven, hoe belangrijk ook, niet de hoofdzaak bij de wrevel die Gomperts wekt. Wat men hem niet vergeeft is dat hij, in vele opzichten het model van een autoriteit, tegelijk de voorstelling die de meesten van een autoriteit hebben tot caricatuur maakt. Hij draagt zijn witte pruik met ere, maar wie goed toekijkt merkt - tot zijn vreugde of zijn schrik - dat onder de stemmige toga nog steeds een jager zit.
Een autoriteit die weet hoe het hoort, beweegt zich niet, want hij weet dat er op hem gebouwd moet worden. Ernst is een onwrikbare zaak; beweeglijkheid en luim zijn eigenlijk hetzelfde in Holland, en niet alleen in Holland. Hermans met zijn mandarijnen, Charles met zijn fascisten, zelfs Vestdijk met zijn telkens zo onbedaarlijk opborrelende humor, worden in hun scherpste aanvallen geaccepteerd als schertsfiguren, een show opvoerend voor het publiek, die zij niet zo ‘ernstig’ menen, en waarover achteraf gepraat kan worden als over een bokswedstrijd. Bij Gomperts kan er nooit zo'n knipoog terzijde af. Hij is spaarzaam met scheldwoorden, maar als hij iemand fascist noemt, dan meent hij het en hij heeft er zijn gronden voor. Zoiets steekt meer dan een hele brochure van Hermans waarin fascisme één van de vele aantijgingen is. Gomperts wordt door zijn uiterst beweeglijke, maar even
onverstoorbare ernst een ‘enfant terrible’; hij gedraagt zich als een kind, maar hij spreekt meestal met onweerlegbare autoriteit. Volwassenen reageren daarop met redeloze woede.
Het werk van Gomperts wordt gekenmerkt door onbevangenheid. Hij is blijkbaar iemand met een groot vermogen tot meevoelen, meedenken, meelijden ook met anderen, maar hij doet daarbij nooit vergeten dat hij iemand is die zelf plezierig in zijn huid zit. Hij is geen dokter of ziekenverpleger in zijn werk. Zijn huisapotheek bevat niet veel meer dan jodium voor voetblaren. Van lijden, verlies en dood neemt hij wel nota, zij vormen de tragische begrenzing waarbinnen zijn thema's zich afspelen. Ziekte is voor hem niet fundamenteler of belangrijker dan gezondheid, en hoewel hij voor het eerste met respect een plaats inruimt, is het laatste het ware element van zijn schrijverschap. Voor zo iemand zijn ideeën geen zaken om zich aan vast te houden, maar om mee te werken.
Het is niet eenvoudig ideeën en begrippen als werktuigen te gebruiken, al was het alleen maar omdat ze nooit lang meegaan. Ze gaan door veel handen, en na één generatie zijn ze vaak al zo bot en vormeloos dat ze alleen nog maar kunnen dienen tot ziekentroost en bouwstenen voor onwrikbare autoriteit. (Men kan er natuurlijk altijd nog wel mee spelen, tongue in cheek, de geliefde vrijetijdsbesteding van intellectuelen, maar dat is iets anders). Een nieuwe manier van stellen van een probleem is dan ook vaak een probaat middel voor het opruimen van blinde vlekken, een waarheid die o.a. elke dichter behoort te weten, en die ten grondslag ligt aan de invoering van de informatietheorie in De Schok der Herkenning.
De vraag die in dit boek aan de orde is, betreft de manier waarop het overnemen en