Het zou jammer zijn
J. Pen
Het HW is altijd een marginaal blaadje geweest; nu dreigt het een extra-marginaal blaadje te worden. Het verschil is niet groot. Misschien zal K.L.P. proberen na te gaan, op welke omvang dit verschil moet worden getaxeerd, welke conclusies er uit kunnen worden afgeleid voor Nederland's geestesleven en zo meer. Liever dan hem op deze weg te volgen wil ik berichten, dat ik het, strikt als consument, jammer zou vinden, het HW niet meer in de woensdagse postbestelling te zullen vinden. Vroeger heb ik wel eens gevonden dat het geen handen en voeten had, maar het heeft dan toch maar een aardig gezichtje.
Waarom? Het is moeilijk te zeggen, zoals alle aardige gezichten moeilijk te beschrijven zijn. Het zit in de kleine trekjes, en dat geldt vooral voor het HW. Die beginselverklaring van destijds (liberaler dan de liberalen, socialistischer dan de socialisten) was wel mooi bedacht, maar geen klein trekje en ook geen bijdrage tot de aardigheid. Voor mij is het HW nauwelijks een ‘tijdschrift voor litteratuur en politiek’, want dat zijn te grote dingen. Als ons eens iets treft in een artikel over Nieuw-Guinea of over de euvelen van deze tijd, dan zit dat in een klein hoekje en niet in datgene, wat sommigen de ‘strekking van het betoog’ noemen. Strekkingen van betogen zijn log; daarvoor hebben we vaderlandse tijdschriften te over. ‘Informatief’ is ook zo iets; de aardigste stukjes uit het HW zijn helemaal niet informatief. Zij behandelen Wat Wij Al Wisten, om met Schneiders te spreken. En dan liefst (zelfde auteur): In Sobere Bewoordingen, al is het niet bij voorbaat duidelijk wat dat laatste zou kunnen betekenen.
De kampioen van wat wij al helemaal of bijna wisten is voor mij J.J.P. Hij kan natuurlijk wel eens wat eieren, maar zijn bewoordingen zijn stellig sober en, belangrijker, hij spreekt over realiteiten (is dat overigens misschien niet hetzelfde?). Reëler realiteiten dan die der grote concepties. Ik wil mij niet te buiten gaan aan loftuitingen, maar vermeld alleen, dat ik me aangenaam getroffen voelde, toen een uitgever, vermoedende dat Peereboom en ik (met bijna dezelfde initialen) wel onderling verwisselbaar zouden zijn, mij vroeg om een boek te schrijven in de trant van het Journaal of van De Verlopen Jaren. Die brief heeft tenslotte Londen bereikt, en ik meen te weten dat er afwijzend op is beschikt. Oók jammer.
Met het HW zou een reeks kleine aardige stukjes verdwijnen over kleine, veelal onaardige, korrels harde werkelijkheid. Die verdwijning maakt inderdaad verschil. De gedichten van Leo Vroman zijn elders ook nog te vangen. De tekeningen van Peter Vos gelukkig ook. Maar de ‘Brieven aan mijn man’, zo inspirerend begonnen, zouden, denk ik, ontijdig worden afgebroken (troost: zoiets is tóch niet vol te houden, voor geen der partijen, en het zou het HW abonnees hebben gekost). Erger: hoewel iedere medewerker aan het HW ook elders schrijft, vallen die bijdragen aan andere bladen in de regel anders uit, zwaarder, knoerseriger, meer betoog met meer strekking. Dat is, dacht ik, het marginale karakter van het HW. Men schrijft daarin wat men in eigen krant en groter tijdschrift niet goed kwijt kan; en zulks niet zozeer omdat de politieke lijn of zoiets er zich tegen verzet (dat vermoeden heb ik wel eens vernomen, maar het houdt geen stand tegen het meest rudimentaire feitenonderzoek) doch omdat de rimpelingen van het HW net iets te klein zijn voor de grotere publicaties.
Vanuit mijn lezersstandpunt staat het vast, dat het HW moet blijven bestaan of, als dat niet zou lukken, dat er een nieuw moet komen. Desnoods mag het onhollands zijn, en een weekblad hoeft ook niet. Maar een marginaal blaadje, dat wel.