Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands weekblad tijdschrift voor litteratuur en politiek derde jaargang · nummer 136 · 20 december 1961Poging tot uitlokkingWij hebben indertijd onze oorlog tegen de Indonesiërs die voor hun zelfstandigheid vochten een politionele actie genoemd. Formeel was dat juist: de strijd speelde zich af op wat toen nog Nederlands gebied was, tegen opstandelingen die de Nederlandse souvereiniteit niet wensten te erkennen. Als de eufemistische term in Indonesië niet zo'n slechte klank had gekregen, zou Soekarno voor de aanval op Nieuw-Guinea, die moeilijker te voorkomen lijkt dan ooit tevoren, dezelfde naam kunnen kiezen. Ook in Indonesië is men nu van oordeel dat de strijd zich op Indonesisch grondgebied zal afspelen, en dan niet tegen opstandige bewoners maar tegen passieve bezetters, die duizenden kilometers verderop hun woonplaats hebben en de Indonesische souvereiniteit niet wensen te erkennen. Bij alle grote verschillen met Katanga zijn er een paar punten van overeenkomst: ook daar een westeuropese poging om een deel van een land dat pas onafhankelijk is geworden af te splitsen en om te zetten in een quasi-zelfstandige vazalstaat, en ook daar een centrale wettige regering die zich verzet tegen deze gebiedsroof. In Kongo is nu de strijdmacht die de aanspraken van de Adoela-regering erkent en vertegenwoordigt, tot de aanval overgegaan. Al is de rechtvaardigingsgrond voor de strijd in Katanga in V.N.-resoluties te vinden, en al bestaan de troepen aan Kongolese kant niet uit Kongolezen maar uit Zweden, Ieren en Ethiopiërs, het principe blijft toch hetzelfde: als degene die zich de souvereiniteit ten onrechte toeëigent, niet goedschiks vertrekt of inbindt, dan maar kwaadschiks. Ook in Kongo kan men spreken van een politionele actie: het uiterste, maar in geval van nood geoorloofde middel om eenheid en orde te herstellen, nadat alle andere mid- | |
[pagina 2]
| |
delen om dat resultaat te bereiken mislukt zijn. Hoe onvermijdelijk de VN-actie in Katanga ook leek, het blijft een paradoxale, zij het in sommige opzichten gunstige ontwikkeling, dat nu zelfs de Verenigde Naties door eigen gedrag erkennen, dat het gebruik van geweld, niet alleen defensief maar ook offensief, onder bijzondere omstandigheden is toegestaan. Alles blijft dan natuurlijk afhangen van die omstandigheden (doel, risico's, oorzaken etc.), maar het oude onderscheid tussen agressie en verdediging komt door Katanga toch, duidelijker zichtbaar dan vroeger, in de lucht te hangen. Het is overdreven om te zeggen dat na deze VN-beslissing het aanvalspad voor India in Goa en voor Indonesië in Nieuw-Guinea geëffend is. Maar wel zou het begrijpelijk zijn wanneer zowel Nehroe als Soekarno zich gesterkt voelen door de gebeurtenissen in Katanga om datgene wat zij en vrijwel alle andere landen in het VN-belang goedkeuren ook in hun nationale belang te ondernemen, en, wat nog zwaarder zal wegen, om zich minder zorgen te maken over de gevolgen die een gewapende aanval op Goa of Nieuw-Guinea juist in VN-verband zou hebben.Ga naar voetnoot*
De Nederlandse regering heeft wat Nieuw-Guinea aangaat een tweeledige verplichting: het nationale belang te beschermen en de Papoea's de beste toekomstkansen te geven. Het nationale belang is met het behoud van Nieuw-Guinea niet gediend. Dat beseft ook de regering, zoals bleek uit haar laatste poging om de verantwoordelijkheid voor het lot van Nieuw-Guinea op de VN over te hevelen en de bereidheid daarbij om onze troepen terug te trekken. Dat is mislukt. De Verenigde Naties hebben zich noch voor het Nederlandse noch voor het Indonesische standpunt duidelijk uitgesproken, en zij hebben geweigerd het bestuur over het gebied, en daarmee het conflict met Indonesië van ons over te nemen. Nieuw-Guinea is als het ware even een geïnternationaliseerd probleem geweest, tijdens de discussies in New York, maar nu de VN indirect tot afzijdigheid besloten hebben, is het dat niet meer, althans veel minder. De verantwoordelijkheid is weer in haar vrijwel volle gewicht bij Nederland terechtgekomen. En wat doet daarop de regering hier? Afwachten, een paar weken maar liever niet in het parlement over de pijnlijke zaak praten, de Papoea's zich steeds vaster laten bijten in een zelfbeschikkingsrecht dat wij hun, om Indonesië dwars te zitten, hebben toegekend, en blij zijn met vermeende prestigewinst. Dit afwachten leidt, zoals de situatie er nu uitziet, naar een aanval van Indonesië. Zo'n oorlog is niet in het nationale belang - als wij daar in het Verre Oosten nog iets te winnen hebben dan is dat in Indonesië en in de daarmee solidaire landen, niet in Nieuw-Guinea - en niet in het belang van de Papoea's. Dat laatste zou misschien niet waar zijn wanneer wij de militaire en politieke macht en de bereidheid bezaten om de oorlog met Indonesië te winnen. Dan zouden wij een vrede kunnen afdwingen waarin het recht op zelfbeschikking door Indonesië aan de Papoea's werd toegekend. Maar of wij die militaire macht bezitten is de vraag; dat wij niet over de politieke macht beschikken om een oorlog tot een Indonesische nederlaag te voeren is wel zeker; en dat wij de bereidheid missen om voor zo'n gevecht levens en geld te offeren is overal bekend, ook in Indonesië. Met deze laatste twee zekerheden in gedachten is het niet veel minder dan een politiek misdadige poging tot uitlokking om de zaak na het VN-debat op zijn beloop te laten. Het gaat er dan namelijk op lijken of de Nederlandse regering, door haar onwil ook maar enige zeggenschap van Indonesië over Nieuw-Guinea te erkennen en over de verwerkelijking daarvan met Indonesiërs en Papoea's te onderhandelen, opzettelijk aanstuurt op het scheppen van omstandigheden die aan Indonesië het beginnen van een oorlog als enige uitweg laten. Als die oorlog komt, zou de regering snel en verontwaardigd het sein voor de aftocht kunnen blazen. Zij zou dan tegenover ieder die het maar horen wil - tegenover bezorgde parlementsleden, gedupeerde Papoea's, triomfantelijke Indonesiërs en onverschillige VN-leden - kunnen betogen, dat zij tot het bittere einde aan haar goede bedoelingen en heilige beloften heeft vastgehouden, maar dat tegen het gebruik van bruut geweld een klein, vredelievend land nu eenmaal niet is opgewassen. Als het zo zou lopen is dat voor een aantal Papoea's een ramp en voor een aantal Nederlanders een schande. K.L. Poll |
|