simpelweg het door rotting vleesloos maken van skeletten voor wetenschappelijke doeleinden. Dit zegt net zo weinig van de realiteit als wanneer men toegeeft dat Van Gogh olieverf gebruikte voor zijn schilderijen.
Een beest gaat dood. Het museum wil zijn skelet. De praeparateurs (beklagenswaardige lieden) maken een bad klaar. Een gewoon zaterdags kuipbad, met warm, schoon water. Met behulp van een electrisch apparaatje wordt de temperatuur constant op 40°C. gehouden, een ideale toestand voor langdurige badgebruikers. In dit bad gaat het dode beest. Na ± twee weken is hij volledig van de graat gevallen, d.w.z. het vlees en de andere zachte delen zijn zover gerot dat ze het lichaam geen samenhang meer geven. Op dat moment komen de praeparateurs om met messen en vorken de botten schoon te schrapen. Het is onbegrijpelijk dat dit beroep, het praeparateurschap, kan bestaan.
Wij nemen nu een kijkje in de macereerruimte op een bijzonder moment. De praeparateurs hebben nl. bij Hogerhand een douche-gelegenheid aangevraagd om zich na afloop van hun werk te reinigen. Hogerhand komt nu in een van zijn vele gedaanten, een vaal ambtenaartje, onderzoeken in hoeverre de aanleg van een douche gewettigd is.
De, zoals reeds vermeld, vale ambtenaar staat met de hand aan de knop van de deur van de macereerloods. Nog staat hij in de zonnige straat, hij ziet spelende kinderen, een moeizaam chaufferen-lerende mooie dame. Dan draait hij de knop om en doet de deur open. De doos van Pandora, een plotselinge metamorphose tot darmparasiet, de hel van bloempoëten, wijn-, koffie-, theeproevers, zeg maar de vleesgeworden stank viel als een gewatteerde deken op de reeds vale ambtenaar.
Hij werd voorzichtig binnengebracht door twee praeparateurs, die er uitzagen als gewone sigaretten rokende mannen. Slaapwandelend als een nieuwe Dante werd hij langs de werkbanken geleid, waarop reeds schone skeletstukken nog wat nageurden.
‘En dit zijn de feitelijke macereerkuipen’, zei de hoofdpraeparateur. Hij wees op de bovenvermelde natte badkuipen. ‘We hebben juist een butskop hier, de 14e vondst in Nederland sedert Karel de Grote’. (Personeel is altijd goed in dat soort details.) ‘Kijk’, zei hij en hield het houten deksel van een van de kuipen op. Een bruisend rottende substantie, iets als kokende erwtensoep, maar dan in de kleur van wagensmeer werd zichtbaar. De ambtenaar was niet vaal meer, maar viel. Gelukkig op een juist ondergeschoven stoel. De praeparateurs die net deden of ze niets merkten, sloofden zich uit om vooral toch maar hun douche te veroveren.
‘En nou meneer, halen we der een stukkie uit. Om schoon te maken. Dan kan U meteen zien wat we hier doen.’ De ambtenaar zat als een macererenswaardig lijk onbeweeglijk op zijn stoel. De praeparateur stak zijn blote arm in de broeiende brei, voelde rond en kwam toen met een klein brokje boven.
Met vork en mes, als begon hij aan een fijnzinnige carbonade, sneed hij de zwarte weke substantie weg en vertoonde enkele ogenblikken later, triomfantelijk, een mooi ribvormig botje.
‘Kijk meneer, der is geen kunst aan. Alleen mot je uitkijken met lijkvergiftiging.’ Nog even keek hij tevreden naar zijn buit, maar toen verschoot hij van schrik, alsof plotseling met terugwerkende kracht de stank nog toegang tot zijn bewustzijn had gekregen. ‘Verdomme meneer, maar dat kan niet.’
De ambtenaar zei niets, bewoog niets, was alleen bezig langzaam te vergrijzen.
‘Maar dat is geen butskop! Dat is een mensenrib! Zeg, wie heeft er hier een geintje uitgehaald.’ Tenslotte zou een handig medisch student voor studiedoeleinden hier clandestien wat skeletdelen kunnen laten schoonmaken. Maar de hoofdpraeparateur hield niet van die grapjes.
De politie adviseerde - ze bleven natuurlijk buiten staan - om de kuip langzaam te laten leeglopen, niet te haastig opdat er geen delen zouden wegspoelen.
‘Wat zie je nu,’ vroeg de inspecteur door de deur.
‘Nog steeds alleen maar stukken butskop.’
Maar even later toen men deze stukken had verwijderd bleek als late kluiven in de rest van de soep een compleet herenlijk te liggen. Compleet op de rib na die de praepaparateur even tevoren had opgegrabbeld, trouwens niemand zou op het gezicht hiervan van compleetheid hebben gesproken, maar praeparateurstechnisch viel het niet te ontkennen. Tot afgrijzen van de praeparateurs werd hun voorstel om de botjes even schoon te maken en met ijzerdraad aan elkaar te monteren door de politie afgewezen. Met gasmaskers voor werden de resten op een brancard gelegd en verwijderd.
‘Is het zelfmoord meneer?’ probeerde de hoofdpraeparateur nog te weten te komen. Hij kreeg geen antwoord. Uren laten zat nog steeds een nette man, wat valer dan een gewoon ambtenaar, moeizaam het leven terug te winnen, op de rand van het trottoir.