was een naargeestige samenleving in die jaren. De kabinetten-Colijn presteerden weinig en de liberale staatspartij, de Vrijheidsbond, was te verkalkt om die middenstandertjes uit de greep van de N.S.B. te houden. Op een enkeling als prof. Telders na, hebben de liberalen toen slechts weinig aandacht besteed aan de economische en sociale achtergronden van het nationaal-socialisme. Volk en Vaderland vond gretig aftrek in liberale kringen, Mussert was vòòr zijn debuut als oppernazi een degelijk lid van de liberale partij. Een mooi voorbeeld van de verwantschap van het liberale electoraat in die dagen met de geest van de N.S.B., was de uitslag van de statenverkiezingen in 1935: de N.S.B. die toen voor het eerst meedeed, haalde een winst van 44 zetels, de Vrijheidsbond verloor 25 zetels. Het leeuwenaandeel van de nationaal-socialistische winst kwam dus uit de liberale hoek. Ook hierbij was antisocialisme, angst voor proletarisering de belangrijkste drijfveer. Al die kiezers waren geen fascisten, maar de rellerij in Volk en Vaderland deed hun hart goed, er werden tenminste weer spijkers met koppen geslagen. De Vrijheidsbond kon niet veel meer bieden, hij had geen contact meer met de kiezers, de grote tijd was allang voorbij.
Er is niet veel veranderd in de samenstelling van het liberale electoraat. De economische en sociale toestanden zijn veel beter dan in de jaren dertig, maar er is nog altijd ontevredenheid. Het is een irrationeel element, dat de moderne politicus liefst buiten zijn calculaties houdt. De welvaartstaat is vervelend, de sociale voorzieningen kosten maar geld, Sijmen betaalt, vrijheid, o vrijheid, ik moet kunnen doen, wat ik zelf wil. En zit de smeerlapperij op een bepaald moment niet bij een kabinet zonder socialisten, pan zit de vuiligheid bij een psychiater of bij het leger, bij hoge officieren, die met de Japanners hebben gecollaboreerd, die na de oorlog in Indonesië hebben gezwendeld (eens waren deze lieden onkwetsbaar, want zij waren de goede vaderlanders en niet de halfzachten, die ons Indië verkwanselden. Waar blijft nu het Veteranenlegioen, dat altijd zo haastig is met barse verklaringen?) en eindelijk is er een man in Nederland, die dat allemaal in de openbaarheid sleurt, de ambtenaar Van der Putten, opgejaagd door duistere militairen, die hem willen elimineren, omdat hij zoveel weet. En die onversaagde kerel (dat is Van der Putten, daar zijn geen termen uit de psychopathologie tegen opgewassen) wordt er door de minister van defensie, nota bene een liberaal, uitgetrapt zonder nadere verklaring. De karikaturen
van Oud en Visser in De Telegraaf waren meedogenloos.
Wat had Oud nu wèl moeten doen volgens zijn critici? Als hij een giftige peroratie had gehouden tegen De Telegraaf en Visser met milde kritiek had gedekt, zou hij tot een monster zijn verwrongen in spotprent en commentaar. Oud is bevreesd voor De Telegraaf, natuurlijk, maar de vooroorlogse liberalen glimlachten om Volk en Vaderland. Oud heeft het initiatief genomen door openheid van zijn eigen minister te eisen. Eerst nogal kalm, later opgewonden, omdat die minister niet zo erg gewillig was.
Nu komt Visser ten tonele. Hoe wil hij aantonen, dat Van der Putten geen schijn van bewijs bezit voor zijn beweringen (juridisch een belachelijke constructie, maar in een politieke kwestie noodzakelijk), als hij zich wil beperken om bepaalde mensen niet te kwetsen? Wanneer beschuldigingen onbewezen zijn, moet men dat als minister aantonen. Daarbij kunnen bezwarende feiten naar voren komen, die een uitgebreid onderzoek naar het gedrag van bepaalde officieren noodzakelijk maken. Dat moet dan maar gebeuren. Er is geen enkele reden om het leger in een uitzonderingspositie te plaatsen. Met een aantasting van de weerbaarheid, zoals minister Visser heeft gezegd (een goedkope vergelijking trekkend met de agitatie van de communisten) heeft de zaak niets te maken,